Gerritsland.


Naar men wil genoemd naar Gerrit van Oosterwijk, Grafelijk Rentmeester van 1364 tot 1377 (maar van 1369-1371 was er een andere rentmeester, geheten Floris van Adrigem).
Coen van Oosterwijk wordt genoemd voor de periode van 1363-13xx en van 1372-1378.
Gerritsland zou zijn ingepolderd door Gerrit en Coen, wat nog de vraag is, gezien de gegevens die ik in de mappen van Henk Schoorl vond. Was deze Gerrit de naamgever?

Er is erg weinig bekend over dit deel van Texel. Tot halverwege de 14e eeuw is er helemaal niets over opgeschreven. Pas toen Texel door de Graven van Holland werd veroverd/bezet en de Rentmeester benoemd was werd het gebied wel eens een enkele keer genoemd in de Grafelijkheidsrekeningen. Er is helaas slechts zijdelings, zoals uit requesten om belastingverlaging, op te maken hoe de toestand van het gebied was.

Tussen duin en dijk
Waar nu het Gerritsland is, was ooit een zeegat en kweldergebied met daarin een vaargeul die van de Noordzee ver het waddenland inliep. Dit gebied lag ten noorden van het oude hoge keileemland van Texel, zo ongeveer tussen de Rozendijk en de Gerritslanderdijk. De kust van Texel lag toen nog veel verder naar het westen- al dat land is in de loop der eeuwen weggeslagen.
Daarvan zijn geen ooggetuigenverslagen en wat er aan kaarten is betreft reconstructies.
Terwijl er zo veel land in zee verdween raakte het zeegat aan de westkant dicht door de verheling van een noorderhaaksbank van het eiland ten noorden ervan. Zo ontstond een kwelderland dat alleen nog bij noordoosterstorm onderliep. De afsluitende dijk aan die kant is vóór 1354 aangelegd. Van de doorbraakwalen bij die dijk, die op de kaart van 1595 getekend zijn, is nu niets meer te zien.
Opmetingen van Texel zijn het eerst in 16e eeuw gemaakt: Jan van Scorel rond 1550, Laurens Pietersz 1561, Gerrit Dirksz Langedijk en zijn zoon Dirk Gerritsz Langedijk 1594. Soms diende zo’n kaart als illustratie bij een verslag van de toestand van het eiland na een overstroming.

Westermient en Gerritsland
Het ontgonnen deel van deze kwelder noemt men het Gerritsland, het deel ten westen van de Limiet, de grens tussen boerenland en domeingrond, de Westermient.
De grens tussen deze gebieden is niet duidelijk, al doet de naam Grensweg anders vermoeden. Deze weg liep voor de Ruilverkaveling anders dan nu, meer naar het westen. Daarbij is de Limiet wel lang geleden vastgesteld, zeker al voor 1842, gezien de Pachterskaart, maar niet al in 1400.

Stuifzand en moeras
Van het westen stoof het fijne zand over de kwelder, de hoge en lage delen bedekkend, waardoor de eerder gevormde meren en slenken bedekt werden, maar waardoor het relief niet helemaal verdween. Het land werd het hoogst aan de westkant, waar zich duinen vormden.
Al het regen- en kwelwater moest nu afstromen naar het oosten, waar het door de afsluitdijk gespuid moest worden op de kwelder daar. Dit werd een groot probleem na de inpoldering van het Burger Nieuwland en Waalenburg. Die afwatering was bij regenweer en zeker met hoog zeewater beslist onvoldoende, waardoor meren en moerassen onstonden.
Voor de landbouw was het Gerritsland niet erg bruikbaar. In 1559 waren er weliswaar 10 ‘houven’ (boerderijen) gelegen in licht-zanderig land, tussen ‘nollen en conijnsbergen’. Later, in 1637, was er sprake van slechts 6 ‘haardsteden’. Het zal allemaal weinig hebben opgeleverd.
Waar die huizen hebben gestaan moeten we raden. Het oorspronkelijke niveau is bedekt met anderhalve meter stuifzand. Vrijwel alle boerderijen en huizen die er nu staan zijn gebouwd na 1850, het overgrote deel zelfs na 1950.

Kaart

Linnenbleekerij
Dat natte land was wel bijzonder geschikt voor de aanleg van een linnenbleekerij. Voor het bleeken van linnen had men onbeperkt schoon water nodig en dat was daar volop.
Die aanleg gebeurde in 1636. Een van de haardsteden van 1637 zal het huis van de Bleekerij zijn geweest.
Ook ontgon men in die tijd een deel van het westelijke gebied tot landbouw- en weidegrond.
Op deze Oude Bleekerij werd tot 1730 gewerkt, daarna werd het een boerenbedrijf.
Na ongeveer 1787 lag het bedrijf verlaten. Eerder al, in 1759, hebben de eigenaren van een aantal boerderijen in de buurt, aan de westkant van het Gerritsland, hun landerijen ‘geabandonneerd’, verlaten. Daarna bleef dat gebied ongebruikt liggen en verwilderde het, tot in het begin van de 19e eeuw herontginningen plaatsvonden.
Bij de opgraving van de Oude Bleekerij bleek dat het onderliggende zand nog steeds zilt was, zoutig, na ruim 600 jaar afgesloten van de zee te zijn geweest.

Oughe Koegh in Geryts landt 1533
Verklaring van schout Jan van Dorp dd. 23-12-1533 over verkoop aan Joest Adriaenssen Brammer, ‘mijn duynmeyer’ van een stuk land genaamd de Oughe Koegh in Geryts landt, omtrent 28 morgen een luttel meer ofte min, belend Gerrit Cotert aan de noordzijde, Joost zelf aan de noordoostzijde, de kerk van de Westen aan de oostzijde en de Mient aan de zuidoostzijde, verkoopsom 100 carolusguldens.
Naar welke Gerrit is het Gerritsland eigenlijk genoemd? De rentmeester Gerrit van Oosterwijk (Gheret van Oesterwijc) trad pas in 1364 op Texel in dienst.

In 1354 was zijn voorganger Gielis van Windelsnesse baljuw op Texel. Het land heette toen naar hem.
Gielis Coegh
4-12-1354 Toewijzing door Jan van Henegouwen, Heer van Beaumont, aan Gillis van Windelsnesse, Baljuw van Texel, van een uitland gelegen tussen de noordzijde van het Oude Land van Texel en de Oude Koog, strekkende met het westeinde aan de duinen en met het oosteinde aan de dijk, met de daaraan verbonden lasten en verplichtingen.
Jan van Henegouwen heeft gegeven aan Gelis van Windelsnesse, onsen knape, ende nutertijt bailju in onsen lande van Tessele een uytlant, dat gelegen is tusschien die noertside van den ouden Lande van Tessele, ende den ouden Coech, streckende met den westeynde an der dune ende met den oesteynde anden dijc, des hi gebrueken mach tot ser oerbaer, alse sij vrij eigen erve.
Heb hem weder geloevet dat hi sulcken scot te betalen heeft alsemen in den lande pleget ende ander gemene buerluden doen van hueren lande.
Ende wanneer die nye dijc van den voersz. lande alsoe verre bracht is, datten die dijckgrave mitten heemraders van den lande loven, soe mach Gelys voernoemt mitten ouden dijck, die daer binnen begrepen is, sinen oerbaer doen ende diegene, die deel hebben aen den ouden dijck voerscreven, sullen mede uyttasten an de nyen [dijk] elc na der grote, dat hi hadde an den ouden dijc, om dien te behouden ende te bewaren na den rechte van den lande.
Gegeven tot Bergen in Henegouwen omtrynt Sinte Barbaren {4 december] in ’t jaer 1354.
Deze Gillis of Gielis was in 1349 aangesteld tot slotvoogd van Schoonhoven.
Uit dit verhaal valt op te maken dat Gielis het toen al bestaande Gerritsland, gelegen tussen duin en dijk, pachtte en er een nieuwe dijk liet aanleggen. De polder werd naar hem, Gielis, genoemd.

Op 10 september 1361 gaf Gielis van Windelsnesse kwijting aan Jan van Blois voor de bedragen die hij had ontvangen voor door hem verkochte goederen, waaronder de hoofsheden (geschenken) die ik van de Heer ontvangen heb voor dienst en arbeid, teneinde mij in staat te stellen voornoemde goederen op Texel van abt en convebnt van Ludenkerk te kopen.

Rekening van Adriaen Stalpaert, opbrengst tienden van Gerytslandt:
In 1543 Cornelis Willemsz in Gerytslandt 2,- 4,-
in 1545 Claes Decker in Den Burg 8,5 16,10
In 1543 Coman Jaep in Gerrytslandt huurde Overkoich, Middelkoich en Janslandt voor 3,- en 6,- Dat werd in 1545 gepacht door Heynrick Lubbertsz.

15-4-1353 Minuut van de akte waarbij Jan van Blois zijn onderzaten van Texel het gebruik van de gemene weiden, welke hem toebehoren, tot wederopzegging toestaat.

Coenen Coech van Oesterwijc
In 1372 verkreeg Koen van Oosterwijk van Jan van Blois het door zijn gemeente te Texel nieuw ingedijkte land, liggende in de Middelste Koog. De ‘Middelste Cooghe’ was in 1349 ingedijkt en door Jan van Henegouwen voor 400 gouden schilden verkocht aan Jan van den Hoevel. In 1378 verkreeg Koen het nieuw bedijkte land genaamd ‘den Andel’.

Dit sien diegheen die mijns liefs Heren lant ghehuert hebben in Tessel, dat der moneke plach te wesen om gherste, dienende naer lanc die inghinghen toe Bamisse in ’t jaer LXX te betalen alle jaer tot Bamisse
1377-1378 Landhuur verrekend in lopen gerst, ingegaan in 1370 voor 10 jaar:
Item Coen van Oesterwijc van Gielis Coeghe 12 lopen gerst

Landverpachtingen 1380/81 tot 1389/90, ‘mijns lief Heren lant’ voor 10 jaar verhuurd, ende daer die huer af inghinc in ’t jaer LXXX ende is oec verhuert om gherste, ende daer ie eerste dach van betaling af is in ’t jaer voersz.
Coen van Oesterwijc van Gielis Goeghe moet betalen met 12 lopen gerst.

Alles bij elkaar: Gerard van Oosterwijk was schout en baljuw van 1364-1377. Het gebied zou naar hem genoemd zijn, maar aangezien het ruim 20 jaar eerder ook al zo heette is dat zeer de vraag.
Het heeft weinig gescheeld of het gebied zou Coenenland of Gielisland genoemd zijn.

Voor het opleggen van de belasting van de Tiende Penning werd het land beschreven en getaxeerd. Hier volgt de hertaling van Maarten ’t Hart.
Gerritslandt 1559
Dese polder heeft 10 houven, welcke houven tesamen belopen LVIII morgen min L roeden, facit Rijnlants 109 morgen 277 roeden VI voeten.
Dese polder houdt ende moet maecken 16 roeden ende 4 voet; matelicken quaet.
Onder deese polder leggen 61t’alf scheijts weyden, elke scheijt weijt gerekent op 200 roeden lants, ’t welck niet en is dan onlant. Ende souden ’t gaerne quijtschelden voor den dieck dan en connende ’t selve niet quijt geworden, maken 20 morgen.
Onder deesen polder heeft Sinte Jacobs’ outaer ter Burch 10 morgen lants.
Noch soe heeft die Westerkerck hierinne II morgen ende 500 roeden.
Dese polder leijt ronsomme in conijnsbergen beset.
Dese polder is altemael geheel licht landt.

Schoorl maakte een vergelijking van metingen van Boshuysen met die van Laurens Pietersz (1561): in de hermeting noteerde L.P. 80 morgen, kennelijk dubieus en afhankelijk van de vraag hoeveel nollen en verstoven gronden men nog bijrekenen wilde. In de polder ligt aan onland 60 1/2 ‘scheyts’ weiden (1 scheyt= 200 roe) (B. 61 alff soet weyden … niet dan onlant) die men graag zou ‘quytscelden voor den dieck’, maar waardeloos en onverkoopaar.

Belastingen Gerritsland 1561
De tien hoeven werden bekeken en de waarde bepaald voor de belastingen, namelijk waterschapslasten (afgetogen voor dijckagie, sluijs ende alle costen) en de 10e penning, een vermogensbelasting.
De oppervlakte werd weergegeven in morgen en roeden, hoewel bijna altijd het woord roeden weggelaten is.
De Texelse morgen was 600 roeden. Een vierkante roede was 27,45 m en daarmee de Texelse morgen 1,645 ha. Dit is een groot verschil met de gebruikelijke Rijnlandse morgen van 0,85 ha en de vierkante Rijnlandse Roede van 14,19 m2. Ook in de Rijnlandse morgen zaten 600 Rijnlandse roeden.

De kosten werden weergegeven in gulden, stuivers, penningen, braspenningen en oortjes. Een gulden bezat 20 stuivers en een stuiver had een waarde van 16 penningen. De braspenning is 10 duiten, de penning een _ duit, een braspenning heeft dus een waarde van 20 penningen en heeft dan een waarde van 1_ stuiver. Een oortje is 2 duiten waard en _ stuiver
Ik heb niet getracht uit te rekenen hoe men aan blijft suijver gekomen is. Het rekenen blijft echt ingewikkeld. Is blijft zuiver ontstaan uit het aftrekken van de kosten voor waterschap en de tiende penning, of is deze bepaald aan de hand van tabellen die ik niet ken? Voor de interpretatie van deze gegevens zal een kenner van de belastingen uit die tijd geraadpleegd moeten worden.
Hertalingen zijn cursief weergegeven. Na het eerste blokje wordt alleen nog hertaald wat niet in het 1e blokje is voorgekomen. Daarnaast worden door mij de volgende afkortingen gehanteerd: gul = gulden, st = stuiver, p. = penningen. Ook worden direct de romeinse cijfers omgezet in arabische cijfers.

Zeker is dat de polder Gerrijtsland een oppervlakte heeft van 60 morgen, dit is 60 x 1,645 ha = 98,7 ha. Iedere hoeve had dus een gemiddelde grootte van 9, 87 ha. Het kerkelijk bezit betaalt niet mee aan waterschapslasten en bestaat in z'n totaliteit uit 17 morgen en 300 roeden, dus bijn 30% betaalt niet mee aan dijkonderhoud!. Dit komt neer op drie hoeven op de tien hoeven die niet meebetaalt.
De kerk van de Koog bezit 2 morgen 200 roeden en de pastoor (van de Koog) 300 roeden. De armenvoogden van de kerk van de Westen bezitten 2 morgen en 400 roeden.

Tenslotte Heer Isbrant. Is hij het hoofd van de Uithof (boerderij) van het klooster in Friesland? Bij de veenontginningen in het westen in de omgeving van Alphen a/d Rijn en Gouda worden zogenaamde copen (Vriesecoop, Nieuwcoop enz.) door de graaf van Holland uitgegeven. Een cope kende 13 hoeven, waarvan één kerkelijk bezit was (voor onderhoud van de kerk).
Onder aan iedere pagina is er een optelling van geld voor waterschapslasten, morgen en roeden aan grond en weer geld van de 10e penning.
Twintig procent van de polder is slecht land (12 morgen van de 60 morgen).
Tenslotte, niet alles is door mij 100% goed gelezen, bijvoorbeeld de voornaam Fenan zint mij niet.

Overeenkomst inzake het onderhoud van de Waalenburger sluizen en het peil van het water in deze polder 1619
De Ambachtsheren en Hoofdingelanden van Waalenburg ten eenre, en de burgemeesters van het eiland Texel, geassisteerd ‘met die van de Cooge, Everste Cooge, Gerrytslant ende de Nieuwlanden’ ten andere zijde-
Hebben afgesproken dat vanaf nu tot in eeuwige dagen de sluizen gelegen in de polder Waalenburg onderhouden en gerepareerd zullen worden ieder voor de helft. De dijkgraaf en heemraden van Waalenburg zullen hierover beslissen, met kennis van de burgemeesters van den Burg en iemand van de Koog.
Het bepalen van het peil van het water in Waalenburg is uitgestelt tot de wintertijd, als het water hoog is.
Voor Gerritsland ondertekend door Symon Albertsz, voor de Nieuwelanden door Jacop Garbrants en Arian Gerrytsz’s merk

Paardenlijsten GERRITSLAND
1719
Crillis Gerrits Bleeker (3 paarden)
Jacob Weuts (1 paard)
Pieter Weuts (1 paard)
Mantje (2 paarden)

1722
Cornelis Gerritsz Bleeker
Paulus Lammerz
Zijmon Weuts
Lubberd Oom

1728 (?) helaas niet meer ingedeeld per plaats
Sijmon Bleekert (1 paard)
Maarten Bleeker (1 paard)

1732
Sijmon Bleeker (2 paarden)
Maarten Bleeker (2 paarden)

Personele Quotisatie 1742 Volkstelling
Gerritsland nieuw gebouw (zonder nummer) Pieter Kleyberg zeeman 3 personen.
Verder staat er geen gebouw in het Gerritsland op deze lijst.

Hoewel Jan Cornelisz Bos toen op de Oude Bleekerij woonde wordt die niet genoemd bij Gerritsland, wel bij Akenbuurt. Onbegrijpelijk.
De indruk bestaat dat men helemaal niet op de Mient is geweest: men ging van het Gerritsland richting Diepwaal en Nieuwland. Toen men van de Koog af kwam naar het zuiden eindigde men bij Hendrik Schilder, op de Nieuwe Bleekerij. Catharinahoeve en Ruimzicht zijn op de lijsten onvindbaar. De Worsteltent werd onder de Westen genoemd, de [oprij]Laanweg van deze boerderij kwam uit op de Westerweg. Vandaar kon men niet gemakkelijk naar de beide andere boerderijen komen, die konden beter via de Westerlaanweg bereikt worden.

Pieter van Cuyck, zevende brief over Texel ± 1780
Op deeze Mient zyn twee zeer groote kolken waar in veel watergevogelte zyn verblyf houdt; het is niet onwaarschynelyk dat die kolken door afwatering der duinen veroorzaakt zyn.
Deeze geheele noordwestelyke streek, alwaar het land en het water zoet zyn, is voorheen, volgens overlevering, veel meer bewoont geweest, doch van tyd tot tyd door de eigenaars verlaaten, waar van de reden kan zyn, dat het land de onkosten van bebouwen niet heeft kunnen opbrengen, om dat het zeer ligt en zanderig is, en echter geen behoorlyke afwatering heeft, en dus verkoud en vermagert, en daar door meer en meer verwaarloost zal zyn geworden.
Voorheen lagen alhier digt aan de duinen twee groote bleekeryen, waar van de laatste in de jaaren 1775 en 1776 gesloopt en verlaaten is.
Deeze Mient wordt thans alleenlyk gebruikt om hier en daar jong vee te weiden, en voorts tot het affsteeken van plaggen; door welk geduurig affsteeken van de bovenste schil het land hoe langer hoe meerder bedorven wordt.
Omtrent op de helft tusschen den Burgt en de Koog, een weinig regtsaf, leggen de Gerritslanden, die te vooren door de Tempeliers bezeten, en nu byna in de diepste vergetenheid gedompelt zyn; want daar zyn maar weinige oude lieden op Texel, die er iets van weeten; en ik heb niemand kunnen aantreffen, die my eenig berigt heeft kunnen geeven van het gebouw, hetwelke op die landen gestaan heeft.

Iets over polder Gerrits land door Reyer Witte van Mariahoeve (± 1930)
Het bestaat uit kleij en veen en zand
Het is ruum 80 bunder groot
Een heel goed volk is er gepoot
Het is het mooiste plek [in het] land
Licht tussen de Burg en t noorderstrand.


Terug naar de vorige bladzij