Pieter van Cuyck


Brieven over TEXEL en de naby-gelegen EILANDEN: uit de aantekeningen van wylen den Heere PIETER VAN CUYCK in leven Kunst-Schilder in ’s Graavenhaage, Te Saamengesteld door J.G. van OLDENBARNEVELDT genaamt Tullingh, Oud-Fiscaal van de Generaliteit. Met Plaaten. Te Delft by M. ROELOFSWAERT, boekverkooper in de Jacob-Gerrit-Straat. MDCCLXXXIX 1789
Overleden 28-9-1787 in den ouderdom van 67 jaaren min 2 daagen

Pieter van Cuyck woonde in ’s Graavenhage, waar hy was gesprooten uit een oud en deftig geslacht. Hij heeft verscheiden jaaren by een zyner vrienden op Texel het zomer-verblyf gehouden (hij was zeker in 1779 op Texel (Sommeltjes), daarvoor de eerste keer ‘meer dan 20 jaar’ daarvoor, dus ongeveer 1759, ook in zomer 1777 en 1786).

Van Cuyck geloofd eniet alles wat men hem vertelde:
Immers heb ik te meermaalen ondervonden, hoe weinig staat te maaken is op het verhaal van lieden, die geene kunde bezitten, en wier oordeel niet geoeffent is.

Samenvatting van het boek, enkele delen geheel overgenomen

Eerste brief
Naar Texel ‘ over den gewoonen weg’ met de trekschuit van 5 uuren uit ’s Graavenhaage over Leiden naar Haarlem, overnachten in het Leeuwerkje, plaats bespreken in de postwaagen, die des morgens te 9 uuren rydt, eens per dag. Naar de Beverwijk, over de ruime geest tot Alkmaar. Vandaar met eene zeer ruime en makkelijke trekschuit naar Schagerbrug in 4 uren. Dan met rytuig naar de Helder of met het trekschuitje tot de herberg Het zand. Des namiddags te 2 uuren in een bolderwagen over het Koegras. Aan den Helder gekomen kunt gy uw intrek neemen in eene herberg waar het Wapen van Haarlem uithangt. Alle dagen, wanneer het vaarbaar weder is, vaart van het Nieuwe Diep eenen postschuit, welke de brieven en reizigers naar en van Texel brengt. Van Cuyck stapte in eene loodsschuit en zeilde in 5 kwartiers tot aan ’s Lands trap aan den Texelschen dyk.

Tweede brief
Romeinse burcht. Munten. Tumulus.
Texel is in oude tijden veel grooter geweest, immers moeten 14 zware vloeden tussen 860 en 1170 en van 1173, 1395, 1400 enz, veel lands aan het eiland hebben doen verliezen. Ten noorden van TX een bosch, waarvan noch omstreeks 1550 vele stronken onbeweeglijk in de bodem zaten.
Boer kon van voorland bij de Koog niet meer ‘dan 3 vragten daags met zyn hooiwagen haalen’. Breeveertien was oude zeewering (zie ook bij Schoorl). Verwoesting bij doorbraak, C heeft ‘hoornen van groote harten’ gezien die daar opgevist waren.
Vlie rond 1222 niet meer dan een vlietje, verder alles nog bouwland of bossage. Zeegaten rond 1400 uitgediept en verbreed, zodat met met grote schepen naar Enkhuizen en Amsterdam kon varen, voorheen Dordrecht de belangrijkste handelsplaats.
Willem I kwam van Oostfriesland naar de Zijpe gereden- niet gevaren (1203).

Derde brief
Giftbrief 985 Otto III ‘graafschap’. Graafelijk leen Jan van Henegouwen. Willem IV schonk het poorterschap, dat de Texelaars verloren nadat zij met de Kennemers en Wieringers oproerig waren geworden , ook mengden zij zich in het Kaas- en Brood-spel.
25 personen van TX moesten in het zwart gekleed, ongegord, knielende om vergiffenis smeken, handvesten inleveren, huis van hertog versterken, 28.000 Andriesguldens betalen en gedurende 2 maanden 25 knechten onderhouden die de rust moesten handhaven op het eiland.
1522 brandschatting door Geldersche Friezen
1571 Watergeuzen
1672 poging tot landing der Engelschen (dubbele ebbe)
Texel, Vlieland en Terschelling behoren onder Noordholland.
Van het Horntje tot de Koog 2 uren gaans, tot het Landshuis op het Eyerland 5, ‘de breedte van het Oude Schilt tot het Noordwester strand omtrent 2 uuren wandelens’.
Aangenaam saisoen komt 2 weken later dan in den Haage, maar het blijft ook langer groen. Zomers niet zo heet en winters niet zo koud als elders. Geen gezonder landstreek.
Veepest slechts 1 keer.

Vierde brief
Het verschil der gronden is waarlyk verwonderenswaardig.
Hoge heuvels in het zuiden. Stenen. Hooge berg. Plantaadje aan het zuiden. Engelsche steen. Keileem. Overstroming?
Deze hoge heuvels, daar de Burgt mede op gebouwd is, gaan langzaam af tegen het noordwesten en eindigen achter de voorgemelde plaats tegen de Mient. De zuidoost- noord- en noordoosterzyden bestaan meest alle uit kleilanden, die met slooten van brak water doorschooten zyn. De schapen die van het zoete land ongans zyn geworden hervinden hier hunne gezondheid.
De noordwester kust is met zandduinen bedekt.
De landen in het hangen der duinen waren voorheen, volgens overlevering, veel meerder bewoont, en moeten toen welvaarende en goed geweest zyn, want de Tempeliers hadden er een gesticht tusschen den Burgt en de Koog aan de linker zyde op eene plaats, welke thans genoemt wordt Gerritsland, waar van nu niets meer te zien is dan eene hooge weide.
Daar leggen ook noch landen, de Monnikenlanden geheeten, en een weg draagt noch tegenwoordig den naam van Monnikenlaan, maar geene oude lieden hebben my kunnen zeggen, hoedaanig het gebouw geweest is
[merkwaardig, als hier bedoeld wordt het terrein van de Oude Bleekerij- het gebouw zou nog niet afgebroken zijn (warschijnlijk pas na 1787 of misschien al in 1784) en de bewoners kunnen voor de omwonenden geen onbekenden zijn geweest].
Aan deze zyde lagen ook veele boerenwoningen, waar van ik er noch gezien heb, maar die nu verlaaten en gesloopt zyn; en dus is er zeer veel lands, waar van de eigenaars verhuist zyn, aan den Souverain vervallen, het geen die geheele streek zeer eenzaam maakt, en welke thans voor een groot gedeelte alleenlyk gebruikt wordt om plaggen tot brandstof te steeken; op sommige plaatsen is er ook veen, naamelyk tusschen den Burgt en de Waal; en op verscheiden andere plaatsen zeer vaste blaauwe potklei, waar op niets groeit.

Vyfde brief
Voortbrengsels. De landerijen (te weten de weilanden, want bouwlanden zijn er niet veel) worden veelal ‘aan bruikers ter bewerking gegeven voor den derden kaas, in plaats van huurpenningen’. Vee en kaas. Paarden, zomer en winter met de schapen op ’t veld. Schapen, opbrengst per schaap 3 ryksdaalders per jaar, een voor het lam, een voor de wol en een voor de kaas. Recept groene schapenkaas. Bouwland werd bemest met ‘grom van visch’. Importgraan minder duur, waardoor landbouw zeer is afgenomen.
‘Hoe afgelegen dit land ook zyn moge, een fatsoenlyk man kan zyne tafel in alle jaargetyden goed voorzien’. Vruchten, fruit, kool. Vogels.

Zesde brief
De stede de Burgt. Rondje door het dorp, Weverstraat, Warmoesstraat, Steenen Plaats met Linde en put, Kerkstraat (Binnenburg), markt, Raadhuis, woning van Schout waaronder kelder, kaak, vismarkt, Groene Plaats met Iepen, waarin de kermistyd de kramen en spellen staan, tegen deze plaats sluit de tuin van het gewezen klooster.
Kerk alleen jaartal 1604 boven het knekelhuis, bij de deur 2 ronde keien van een ontzaglyke grootte. Wapens op zerken, borden.
Weeshuis, Nonnenklooster van H. Agnes, verbouwd in 17e eeuw, beschrijving van gebouw en interieur. Groote schuur, en eronder een ruime wél gemetselde kelder. Groote tuin, met een muur omringd, hierin Romeinse penningen gevonden (tekening). Een armelyk Kloostertje, en Vrouw Ada kan er weinig gemak gehad hebben.
Oude papieren in koffers, maar door de Weesmeesteren verbrand ‘omdat niemand ze leezen kon’. Niet meer dan 10 of 12 weezen. Schoone gemetselde waterput.
Drie poorten van de Burgt? Bruggetje over de [buitenste] gracht, straat aan binnenkant Burgwal, en aldaar kunnen poorten geweest zyn, om dat die gragt het middelste gedeelte beveiligde en afsloot.
Drie koornmolens. Dorp bewoond door welgestelde Stuurlieden, gewezen Capiteins, kaagschippers en ligterschippers, geen gebrek aan onderscheiden soort van goede winkels, zoo min als aan ambachtslieden. Thans in den jaare 1786 is er eene Sociëteit in een herberg op de Groene Plaats.

Zevende brief
Door de Molenstraat [nu Molendwarstraat] wandelen wy nu uit den Burgt, en koomen na een half uur gaans aan het gewezen Dorp den Westen.
De oovergebleven groote en hooge toren doedt genoeg zien, dat dit Dorp uitneemend schoon, en, benevens den Burgt en Oostereind, het voornaamste van het Eiland geweest moet zyn; in dien toren, zegt men, hangt nog een klokje, maar niemand durft het waagen, om langs een zeer oud laddertje te klimmen naar een noch ouder zoldertje, alwaar dit klokje hangt; eenige weinge goede wooningen staan noch omtrent dien tooren.
Hier legt het schoonste land, waar op eene soort van gras groeit, het welke alhier heerengras genoemt wordt; dit gras groeit aan pypjes, die in de grond komende, wederom uitwassen; volgens het zeggen van de boeren zoude dat gras zoo voedsaam zyn, dat de helft meerder schaapen daar op kunnen weiden, dan op eenig ander land; ook geldt de morgen van elf hond Rhynlands tot 1600 guldens.
Hier zien wy in het voorbygaan twee of drie van die oude steene doodkisten, die zekerlyk uit de vernielde Kerk zyn gekoomen, en waar van er ook eene legt in de tuin van den Schout.
Gerucht dat het dorp door de Spanjaarden is verbrand [Watergeuzen].
In het jaar 1514 was hier toch Pastoor Willem van Alkmaar, die hier een huis hadt, en 18 morgen en 22 perceelen lands in eigendom bezat; en, ofschoon hy in zyne Pastoory niet woonde, trok hy noch 66 Rhynsguldens jaarlyks; waar omtrent Gy de Oudheden van Noordholland kunt nazien.
Een kwartier uurs van hier legt de Hoorn. Kapelletje met een klein torentje. Rechthuys van den Westen alhier overgebragt.
Horntje. Lazaret. Kil tusschen duinen en de Hors, waar de schepen by noodweer zich bergden. De kooplieden van Amsterdam besteedden jaarlyks veel gelds om den Hors des zomers met stroo en rys te doen bekrammen, en daar door die kil diep te houden; maar te vergeefs; want één stormgetyde in het najaar sloopte menigmaal den geheelen arbeid; dus is daar van afgezien, en die kil is nu genoegzaam droog.
Stuursche Palingvisser wilde niets verkopen.

Nu moeten wy ons omkeeren, om over de Mient of Gemeente naar de Koog te wandelen; en dan hebben wy de zeeduinen, die tegen het Eiland leggen, aan onze linkerhand; deeze duinen zyn groen, en van boven tot onder met aardroosjes begroeit, hetwelke in de lente eene zeer aangenaame vertooning is voor iemand, die de eenvoudige schoonheden der Natuur boven de voortbrengselen van de Kunst waardeert.
In het midden van die duinen zyn veele poelen en laage gronden van denzelfden aart, en met hetzelfde liesch en biezen bewasschen, als ik aan den noordwestzyde van den zanddyk by Huisduinen en onder den grond by Eikeduinen [zandafgraving legde oude cultuurgrond bloot] gezien heb uitgezondert, dat alhier in de Texelsche poelen en gronden geen spoor van boomen te vinden was, maar ik heb den grond van deeze duinen niet zien openen, waar in men mogelyk mede overblyfselen van bosschen vinden zoude.
Op deeze Mient zyn twee zeer groote kolken waar in veel watergevogelte zyn verblyf houdt; het is niet onwaarschynelyk dat die kolken door afwatering der duinen veroorzaakt zyn.
Deeze geheele noordwestelyke streek, alwaar het land en het water zoet zyn, is voorheen, volgens overlevering, veel meer bewoont geweest, doch van tyd tot tyd door de eigenaars verlaaten, waar van de reden kan zyn, dat het land de onkosten van bebouwen niet heeft kunnen opbrengen, om dat het zeer ligt en zanderig is, en echter geen behoorlyke afwatering heeft, en dus verkoud en vermagert, en daar door meer en meer verwaarloost zal zyn geworden; maar, Vriend, welk eene uitneemende gelegenheid zoude hier niet zyn om hout te planten! het zy willigen die men voor de dyken zoo noodig heeft; het zy elst en berk tot brandhout, daar men hier zoo weinig brandstoffen heeft, en de boer zich behelpen moet met afgestoken plaggen en drooge schaapskeutels, die door de kinderen meenigmaal in het veld worden opgegadert; welk een bosch zoude op deezen nu verlaaten en nutteloozen plek niet kunnen staan! welk een schoon inkoomen zouden lieden, die voor eerst eenig geld konden uitschieten, niet voor zich zelven en hunne nakoomelingen kunnen verkrygen; daar Heeren Gecommitteerde Raaden van het Noorderkwartier niet weigeren, om de landen, die ledig leggen, te schenken aan de geenen, die dezelve met hout willen beplanten, en daarenboven noch vrydom van lasten voor eenigen tyd toe te staan!
Voorheen lagen alhier digt aan de duinen twee groote bleekeryen, waar van de laatste in de jaaren 1775 en 1776 gesloopt en verlaaten is.
Deeze Mient wordt thans alleenlyk gebruikt om hier en daar jong vee te weiden, en voorts tot het affsteeken van plaggen; door welk geduurig affsteeken van de bovenste schil het land hoe langer hoe meerder bedorven wordt, daar hetzelve met hout beplant zynde niet alleen vermaakelyk, maar ook op meer dan ééne wyze nuttig zoude zyn; want door den tyd zoude dat vermagerde land dan wederom goed en bebouwbaar worden; ook zouden tot het beplanten van deeze Mient geene kosten van indyking behoeven gedaan te worden, en er zoude geen gevaar van inbraak of diergelyke te vreezen zyn; alleenlyk zoude er eene sloot of afwatering gedolven moeten worden rondom het land, hetwelke ter beplanting geschikt wierdt, en welk delven niet kostbaar vallen zoude, om dat de grond niet zwaar is.
Ik gis dat deeze verlaaten gronden wel 4 of 5 honderd morgen groot zyn.
Ongelukkig is het maar, dat op het Eiland geene lieden woonen, dan die aanstonds willen genieten; indien slegts twee of drie gegoede huizen uit Noord- of Zuid-holland zich hier met er woon wilden begeeven, of zelfs alleenlyk buitenplaatsen hadden, zouden zy zich op eenen gemakkelyke wyze een schoon vermogen kunnen bezorgen; ik ben verzekert, dat, wanneer het hout 7 of 8 jaaren gestaan hadt, er zich meer dan één liefhebber toe zoude opdoen; en wat de buitenplaatsen belangt, hebt Gy uit eenen van mynen voorige brieven gezien, hoe veele heerlyke voortbrengselen dit eiland geeft; en als Gy de plantaadje van den Engelschen steen gaat bezien, zult Gy verrukt staan over de fraaije gezigten, die in geheel Holland zoo niet te vinden zyn.
Omtrent op de helft tusschen den Burgt en de Koog, een weinig regtsaf, leggen de Gerritslanden, die te vooren door de Tempeliers bezeten, en nu byna in de diepste vergetenheid gedompelt zyn; want daar zyn maar weinige oude lieden op Texel, die er iets van weeten; en ik heb niemand kunnen aantreffen, die my eenig berigt heeft kunnen geeven van het gebouw, hetwelke op die landen gestaan heeft.

Achtste brief
Thans (in den Jaare 1786) naderden wy het arme Dorpje de Koog; dit legt in het midden van het zand, is onbestraat, en zonder boom of heester, behalven een brandnetelstruik, welke zich hier of daar vertoont; door het hooge duin, aan wiens voet dit Dorpje legt, wordt de noordzee gestuit, die er met zyne gedurige golven tegen klostst, en op de top van dat duin staat een zoogenoemt kykhuisje.
Voorheen toen hier een ruim voorstrand was, verschafte de visschery den Inwooneren een rykelyk bestaan, en de Koog was toen een zeer welvarend Plaatsje; in het begin van deeze eeuw en laater woonden hier ook noch verscheiden Commandeurs van de Walvischvangst, die geld in het Dorpje brachten.
Het heeft thans niets aanmerkenswaardigs; de huizen zyn klein en gering, en hebben meest alle maar één venstertje aan den weg, zoo klein, dat men er het hoofd naauwelyks door kan steeken; en van tyd tot tyd vervallen er ook nog al eenige; oude lieden weeten by overlevering, dat het Dorpje zich heeft uitgestrekt tot de oude kerk, welke nu afgebroken, en, uitwyzens de afbraak en het kerkhof, slegts klein geweest is; ik heb het Dorpje van die zyde getekent; de tegenwoordige Kerk heeft een houten torentje en is naar maate van het Dorp groot genoeg.
Somtyds waait het hier zoo geweldig, en de grond is zoo los, dat de groentens, die de Predikant op de ééne plaats van zyn tuin zaait, op de andere plaats opkoomen.

Zanddijk 1629. Buitenveld. Vee. Bot. Bedijken. Landshuis op het Eijerland. Eijerjacht. Schipbreukelingen. Lagerwal. Posthuis. Tuin, vruchten.

Negende brief
Waalenburgerdyk. Waal. Landsdorp. Kerkje met duifsteen. Molen. Eendekooi.
Nu wandelen wy den grooten weg op naar Oostereinde; en het Dorp de Waal aan de rechterzyde uitkoomende, zien wy de plaatst, alwaar de tumulus of graffstede gelegen heeftt, waar van ik de beschryving door den druk heb gemeen gemaakt.
Ooetereind, Oost. Nieuwe Schild. Loodsen. Magazyn. Reede. Wieringen. Eendekooi. Huisje. Kooiker.
In het dikste en donkerste van het hout kwam ik aan een klein huisje, het welk slegts in één kamertje bestond, en tot verblyf diende voor den kooiman;
niet wetende dat in dit paleis van 8 voeten in het vierkant iemand woonde, draaide ik de deur open, wanneer ik ontmoet wierdt door een lang en doodmager man met eene smeerige blaauwe wolle muts op het hoofd, in een niet minder smeerig kamizool, waar van ik de kleur niet onderscheiden kon, en een langen broek van dezelfde soort; hy hadt grove bruine wollen kousen aan de beenen, en muilen aan de voeten; in één woord, myn Vriend! nooit zaagt Gy een volmaakter afbeeldsel van een kluizenaar.
De man scheen minder verwondert dan ik, en verzogt my te gaan zitten op een stuk van een gewezen matten stoel; het gesprek begon met my te onderrigten, dat het niet geoorlooft was aldaar te schieten, terwyl ik hem verzekerde, zulks myn voornemen ook niet te zyn, zag ik, dat de gantsch niet zindelyke muuren van die wooning bekrabbelt waren met aantekeningen van ’s mans rekenkundige en stelkundige ondervindingen; in een hoek lag eenig droog hout; in het kleine schoorsteentje een weinig asch; en in een vensterbank een zwart uitgerookt pypje by eenige boekjes, wier omslagen zoo zwart waren, als het pypje zelf; verder met den man in gesprek raakende, was ik verwondert over zyn juist oordeel, en gepaste redeneeringen; doch naderhand navraag naar dien man doende, vernam ik, dat hy één van de beste rekenaars was, een meenigmaal den prys behaalt hadt wegens het oplossen van voorstellen, die door schoolmeesters en andere liefhebbers van de cyfferkunst van tyd tot tyd waren uitgegeeven; deeze man won zyn schraalen kost met eenden te vangen, en bragt het overige van zynen tyd in eenzaamheid met leezen en letteroeffeningen door; hy scheen weinige of geene vooroordeelen te hebben; en als men zyne wooning betrachtte, mogt men waarlyk wel zeggen, waar is de Wysbegeerte toch gaan huisvesten!

1786 Pieter van Cuyck Dyk. Haven. Alwaar dezelve is gegraven, was reeds te vooren eene groote kolk, door eenen inbraak veroorzaakt; hier deedt men zyn voordeel mede; eene ronde kom wierd door een dyk omringt, en den dyk van het Eiland vervolgens doorgesneden.
Reizigers hoeven nu ook niet meer, gelyk voorheen, langs een moeijelyken trap, waartegen het vaartuig, als het maar enigzins woei, lag te dobberen, met veele moeiten tegen een tamelyk hoogen dyk op te klauteren, om dus te koomen op het oude Schild, hetwelke de aanlandingsplaats van dit eiland was.

Tiende brief
Oude Schild. Van het begin der 17e eeuw. Lootsen.
Ingang van veele huizen in dit Dorp is naar den kant van den dyk. Bruggen over de straat. Van achteren tegen het veld. Kerk.
Naar den hoogen Berg moeten wy noordwest gaan over een klein bestraat pad, en langs eene vaart, welke de vaartsloot genoemt wordt; vaart dient om water uit put naar de schepen te brengen. Visafslag. Schilpad. Put. Pomp. In den laatsten Engelsche oorlog is een tweede put geschoten. Weeshuis.
Braakenstein. Schoone tuin. Roozenhout, in 1740 door den Heere Roozenboom is aangelegt. Zandkuil, mogelyk sedert 2 eeuwen zand gehaald, waardoor die heuvel nu halfemaansgewyze is uitgeholt, geschikte plaats voor een uitsteekende broeijerij. Engelschen steen. Belvidere. Plantaadje. Vergezichten. Wieringen in verschiet. Verrukkelyk oord. Gerechtsplaats. Leemkuilen.
1482 kapelletje gebouwd aan de heilige Catarina toegeweid. Herberg. ± 1780 Twee koperen kerkkandelaars gevonden. Gezigt over het geheele Eiland.

Elfde brief
Dyken, Polders, Eendenkooijen
Wierdijk, begonnen met steenen buitenglooiing te maken. Wier en riet blijven groen in binnenste van dijk. Binnenbedijking van poelen en uiterwaarden.
Eendenkooijen by Oostereind en by Waalenburg en drie in het zuiden van het Eiland leggende.
Ik heb in de middenste van de eendenkooien, die in het zuiden van het Eiland leggen, en drie in getal zyn, op eenen dag zes of zeven honderd smienten zien vangen; deeze kooi wierdt jaarlyks voor 800 guldens verhuurd, doch zedert dat de nabygelegen waard door de indyking van den Kattenpolder droog land geworden is, heeft deeze fraaije kooi meer dan zeven achtsten van zyne waardy verloren;
toen die kooi noch in haare welvaart was, heb ik meer dan eens gezien, dat er zoo veele eendvogels naar de kaag gebragt wierden om naar Amsterdam vervoert te worden, dat er wagens met twee paarden, die noch van eene kar wierden gevolgt, mede bevragt wierden; thans is de kooi by Waalenburg of de zoogenoemde noorder kooi de beste.
Nu, dewyl wy langs den dyk wederom tot aan het Horntje genadert zyn, moet ik U nog aanwyzen, dat hier schuins over in zee leggen die gevaarlyke banken, de noorder haaks genoemt, en offschoon zy het Eiland langzaamerhand schynen te naderen, even als de zuider haaks aan de andere zyde van het Texelsche gat van tyd tot tyd de vaste kust nader schynt te koomen, kan daar omtrent evenwel niets voorzegt worden; want, indien zoodanige banken altyd naar de kust dreven, zoude de breeveertien reeds over lang aan de Scheveningsche en Katwyksche stranden moeten wezen vastgehegt.

Twaalfde brief
Inwooners van dit schoone land omtrent 5000 menschen. Kleinste helft (1500) Roomschgezind, grootste hervormd. Vele Doopsgezinden.
Zoo veele Dorpen als er op het Eiland zyn, zoo veele hervormde Predikanten zyn er ook; daar is één Roomsch Pastoor en zyn Kapellaan, die aan den Burgt woonen; alwaar de Roomschgezinden hunne voornaamste Statie en eene fraaije Kerk hebben, waar in alle zondagen en heilige dagen de mis gedaan en gepredikt wordt; de Kapellaan gaat om de veertien dagen op de andere Dorpen beurtelings de mis leezen, het geen in byzondere huizen geschiedt; de Pastoor heeft een ruim bestaan en woont nevens zyne Kerk.
De Doopsgezinden hebben zich nu, weinige jaaren geleden, vereenigt. Zy hebben in den Burgt 2, te Oostereind 1 en in de Waal 2 Vermaaningen. Er zyn 2 of 3 Vermaaners.
3 Parochiekerken, BG, Od en Westen, de overige Kerken waren slegts Kapellen.
De uiterlyke gedaante der Texelsche Inwooners verschilt niets van die der Noordhollanders; het bloed is hier byzonder fraai.
De meisjes gaan met het hoofd gebukt en durven niemand aanzien, behalven wanneer zy ’s avonds en by donker onder elkanderen zyn.
Taal, sleepende toon. Vriendzegger.
Zeer net in hun kleeding. Opschik. Blankheid. Blanketsel, haar gebragt door eenen Jodin, welke van Amsterdam was gekoomen om hoeden schoon te maken, en om onder de hand voor heidin of waarzegster te spelen.
Keurslyven, ook in bed, daarom veel scheeve vrouwen.
Imborst. Zy zyn wel maatig en by uitneemendheid zindelyk, maar teffens hoofdig, wantrouwende, baatzugtig, en zoo lui als Spanjaarden; zy hebben weinig besef van het onderscheid der standen in de burgerlyke maatschappy; heer, vrouw, knegt, meid, ouders en kinderen, zyn by hen byna alle in denzelfden rang; alleenlyk bewyzen zy eenigen eerbied aan den ouderdom; zoo weinig weeten zy wat eer is, dat ik een kaerel aldaar tot schoolmeester en voorzanger heb zien aanstellen die, wegens begaane ontrouw in een ondergeschikt amptje aan de gemeene middelen, gebannen was geweest; en dat ik een geschavotteerden in een zelfde gelag met braave boeren heb zien drinken.
Texelsche boer. Poep. Het daadelyke voordeel is het eenige middel, om de Texelaars in beweging te brengen, en hun iets ten algemeenen beste te doen onderneemen.
De vrouwen zyn even lui als haare mannen; behalven het huiswerk houden zy zich byna nergens anders mede bezig, dan met het melken van de schaapen en het maaken van kaas.
Voorheen sponnen, weefden en bleekten zy haar eigen linnen, waartoe het vlas in het Eiland zelve gewonnen wierdt; oude boerinnen hebben my wel al klagende verhaalt, dat voorheen geene jonge dochter ter trouw ging, welke geen linnen van haar eigen spinsel in overvloed hadt, zoo wel tot haar lyf, als voor tafel en bed; de geheele groote Weeverstraat op den Burgt hadt haar naam bekoomen van dat ambacht, hetwelke aldaar door velen geoeffent wierdt, thans is er niet alleen geen weefgetouw, maar zelfs geen spinnewiel, uitgezondert de geene, die door het ééne of andere oude wyf tot het spinnen van zwarte wol gebruikt worden, in het geheele Eiland te vinden; ik heb dit meenigmaal aan meisjes; waarmede ik gemeenzaam geworden was, voorgehouden; maar dan lachten zy my hartelyk uit, en het antwoord was, ben je gek? De jongens zouden de spinnewielen aan stukken slaan, als zy by ons op een kriek kwamen; nu houden zy het spinnen voor eene schande, maar moeten ook hunne huishouding beginnen met één paar hembden en één paar lakens; want nu moeten zy het linnen, hetwelke haar viermaal in het Jaar van buiten wordt toegevoert, koopen, waar van de som telkens omtrent tien duizend guldens bedraagt.
Oude lieden hebben my ook wel verhaalt, dat de krieken, waar mede ik U in het vervolg kennis zal doen maaken, gehouden wierden onder ’t musiek van het spinnewiel, waar mede de meisjes rondom de lamp zaten.
Verval van zeden, onmatig gebruik van thee en koffie, met babbeluinen en gebabbel.

Indien Gy by de jaarlysche som van 17 of 18 duizend guldens voor babbeluinen, nu eens voegt de jaarlysche uitgaaf van 40.000 guldens tot aankoop van linnen, en het geld, dat door de bovenlandsche arbeiders jaarlyks wordt weggesleept, dan kunt Gy opmaaken, in welken hoogen graad de ondeugd van luiheid eene ingewortelde kwaal by de Texelaars geworden is.
Met een myner vrienden wandelende, kwamen wy voorby eene schoone boeren wooning, waar in wy een huisgezin vonden van vader, moeder en 5 of 6 genoegzaam volwassen kinders, meest allen jongens; deeze lieden ons zeer redelyk schynende, begonnen wy met hun te spreeken over onze Zuidhollandsche boeren; wy verhaalden, hoe dezelve hunne wooningen omcingelden, en alle ook moestuinen en boomgaarden hadden; en wy vroegen aan deeze lieden, of zy ook geene appelen en peeren lusteden; het antwoord was, ja wel; waarom, vroegen wy, plant gy dan mede geene vrugtboomen? wel, was wederom het antwoord, wy zouden dood zyn, eer de vrugten gegroeit waren; wy voegden hun hier op te gemoet, of zy dan niet wel te vrede zouden zyn, indien hunne vader en grootvader zulke boomen geplant hadden; en of zy hunne kinderen niet lief genoeg hadden om zoodanig voordeel aan dezelve na te laaten? Een dom stilzwygen was al wat hier op volgde; toen bood myn vriend aan, om hun de boomen, zo tot omcingeling hunner wooning, als tot het maaken van eenen boomgaard, voor niet te geeven, indien zy den grond door hunne kloeke zoonen wilden laaten omspitten, en de boomen wilden planten; zy zagen elkanderen aan met gezigten, daar het mistrouwen op geschildert stondt; die edelmoedigheid streedt zoo zeer tegen hunnen imborst en beginselen, dat zy het aanbod niet durfden aanneemen, maar weigerden, door te herhaalen van het geenen zy reeds gezegt hadden; en de jongens voegden er by, dat zy dan niet zouden kunnen uitzien; waar in hunne verregaande luiheid mede hare rol speelde, dewyl de zoons begrepen, dat zy dan eenigen buitengewoonen arbeid zouden moeten doen.
Ook heb ik zelf de ondervinding gehad, hoe verre de eigenbaat van die boeren zich uitstrekt; op de jagt zynde, zag ik een schaap in eenen moddersloot leggen, hetwelke zich byna niet meer verroeren kon; ik ging zoo diep mogelyk in het water, en deedt myn best om het dier te redden; maar alle myne poogingen vrugteloos zynde, wierdt ik afgemat, en zag naar hulp om; eindelyk zag ik een boer van verre in het veld; ik wenkte; hy kwam nader, en ik riep hem om me te helpen; maar na wat getuurt te hebben, zeide hy, dat is myn schaap niet, keerde zich om, en ging weg; in myne eerste vervoering had ik den vlegel gaarne een schoot sneppenhagel in zyn broek gegeeven, maar ik begreep noch tydig, dat ik zulks om meer dan ééne reden behoorde na te laaten.
Het is niet gemakkelyk gemeenzaam met deze lieden te worden; doch het geen echter, toch hunnen imborst my bekent wierdt, my gelukte; ik hielt my onnozel, geliet my als of ik hen voor ervaaren keurde, en veele verdiensten daar aan hegtede; ik deed kleine geschenken van thee, suiker en linten aan de hoeden van de jonge meisjes, en betaalde wat rykelyk, wanneer zy my op een koffytje onthaalden; door dat alles wierdt ik ten laatste zoo zeer van de vrienden, dat mem, taat en het meisje naar my stonden te gluuren, als ik op de jagt was, my alle hunne zaaken kwamen vertellen, en om raad vroegen;
Onder anderen was er een doopsgezinde, die eene allerliefste dochter hadt, omtrent 18 of 20 jaaren oud, en welke zeer veel vertrouwen in my stelde; zy hadt een vryer, en wilde wel tot het huwelyk overgaan, maar de jongeman was van den hervormden Godsdienst; het meisje vroeg my, wat zy doen zoude; ik raadde haar het huwelyk aan, dewyl zy hem wel lyden mogt, en hy een braaf kaerel was; ja maar, voerde zy my te gemoet, dan zou ik my by hun lui moeten laaten doopen, en door eene geheele kerk vol menschen moeten gaan; en dat moet gy nooit gelooven, dat ik ooit zou kunnen doen; en daar mede bleef het huwelyk agter.
Dansen.

Dertiende brief
Huishouding en gewoonten
Hunne huizen zyn toppig van dak, en dienen hun ook tot berging van hooi en stroo; de stal is ter zyde aan het huis; des zomers stooken zy nooit in eene kamer, maar, niettegenstaande er eene keur tegen is, in een hoekje van de stal, alwaar een klein schoorsteentje is geplaatst; ik ben in meer dan ééne woonig geweest, alwaar op de steenen vuur gemaakt wierdt met plaggen, en de rook de deur uit vloog, en alwaar het vuur geene 8 voeten verwydert was van het hooi, hetwelke van onderen met eene kleine houten schutting was afgezet; en wanneer ik hun het gevaar van die handelwyze voorstelde, antwoordden zy eenvoudiglyk, daar komt nooit brand van; en daarmede was het gesprek dan uit.
By de Dorpelingen is de keuken ook het kleinste vertrek van het huis, en staat geheel agter; waar door het overige van het huis, zonder dat er veel werk toe behoeft gedaan te worden, netjes kan worden gehouden; zoo als de huizen dan ook gemeenelyk van eene kloosterachtige zindelykheid zyn.
Wanneer zy trouwen, ryden zy, van hunne speelgenooten verzelt, het Eiland met wagens rond, en pleisteren dan op de Dorpen.
By sterfgeval koomen er zoo veele buuren en bekenden aan het sterfhuis, als maar eenigzins mogelyk is, vooral by de plegtigheid van het kisten; en hoever dat misbruik van ouds gegaan is, kunt Gy oordeelen uit eenen Keur van Keizer Karel den vyfden, welke ik in een handschrift gezien heb, waar by op zwaare boete verboden wierdt, niet verder dan den vyfden buur ter weder en aan de over-zyde te noodigen; is er een vryster overleden, dan koomen er vrysters by; en was de doode een jongman, dan koomen er jongens; het lyk wordt bezien; er wordt nagegaan of er iets aan de houding of aan de doodwaai hapert; de waai wordt geplooit en gestrikt; en ieder zegt zyn gevoelen onder het lepelen van brandewyn met suiker en rozynen.
Varken op voordeur geslacht.
Haanekollen, bolletje onder in het riet.
De gewoone maaltyden deezer Eilanders zyn gantsch niet overdaadig; in den winter wordt des zondags de pot gekookt voor de geheele week, en het kooksel bestaat dan in een stuk spek, voorts erweten, boonen, gort en meel, alles in afzonderlyke zakjes gedaan.
Des zomers eet de landman ten minsten driemaal ter week koeken, die alleen met meel en water beslagen, en met olie in de pan gebakken worden.
Eeene halve eeuw geleden hadden de Texelaars noch geene kennis aan versche groentens; maar de lootsen, die ommegang te Amsterdam hebben, en dikwyls ter verrigting van hunne zaaken aldaar verblyven moeten, hebben hunne mede-Inwooners nu ook met de groentens bekend gemaakt, welke zy thans gaarne lusten.
Zy voede zich ook wel met visch; van de schelvisch eeten zy het boovenste gedeelte en de kop versch; het overige wordt 5 of 6 uuren in de lucht gehangen, en dan in de pan gebakken; ook eeten zy de rog niet, vóór dat die, na dat zy gevilt is, één of 2 dagen in de lucht heeft gehangen; vooral de groote roggen, die vleeten genoemt worden.
Maar op bruiloften en plechtige maaltyden koomt wel eens een ham te voorschyn, of ook wel een vette hamelen bout, die, digt met rozynen bestrooit, in den oven zeer gaar gebraaden wordt, en welke bout dan op de tafel verzelt is van één of twee dikke koeken, die van meel, water en rozynen gemaakt zyn.
Onder die plechtige maaltyden behoort ook het te beuling gaan, wanneer zy naamelyk elkanderen by het zouten van het varken onthaalen. Beschrijving gerechten.
De drank was water; en zoodanige maaltyd wordt by deeze Eilanders voor eene vrolyke uitspanning gehouden; doch na den eeten vertelde de boer my met aandoening, dat men nu niet meer zoo vrolyk was als in voorleden tyden; ja, myn Heer, zeide hy, dan aten wy ons zoo rond van die gort en rystenbry, dat wy in het veld op den rug moesten gaan leggen met den mond open om adem te scheppen, zoo als my dikmaals gebeurt is.
Ondertusschen zoude het gezigt alleen van zulk eene maaltyd by eene kiesche dame ligt de uitwerking van de ipecaquana kunnen doen, en het mondde my ook niet zeer, en ik at niets dan een stuk brood en kaas; maar twee jonge juffers van ons gezelschap, welke op het Eiland opgevoed waren, smulden van die gort en beuling met veel smaak.

Veertiende brief
Vermaaken
De Zuuppot, de Kriek, het Queesten, de Meyblits en de Kermis, zyn de voornaamste vermaaken, die op dit eiland in gebruik zyn.
Zuuppot: byeenkomst van jonge lieden, zingen, onder gebruik van koffy of brandewyn met suiker.
Kriek: gezelschap van jonge lieden, hetwelke meestal de geheele nagt duurt (krieken van den dag). Maandags, woensdags en vrydags, nu by het éene, dan by het andere buurmeisje, beurt om beurt; en de jongens koomen er ongenoodigt, als het hun goeddunkt, onder het rooken van een pypje; daar wordt gezongen en gedanst; de speeltuigen zyn een sleutel waarmede op een tang geslagen wordt, en wier geluid door de stem verzelt gaan; pluggendansjes; wyn, punsch, brandewyn met suiker, smullery.
Queest is niets anders dan de vryery der boeren, welke by nagt geschiedt; zoo als elders in de Provincie, en byzonder in Kennemerland, mede plaats heeft; een jonge kaerel, die verlieft is, gaat menigmaal, zonder wind of weder te ontzien, anderhalf uur ver naar zyn meisje, en hy moet dan somtyds verscheiden slooten over op balkjes, die los legen, en niet dikker dan een arm zyn; de vryster wagt hem in den beginne alleenlyk aan het open vengster; maar de gemeenzaamheid, de natuur en de nagt brengen hem wel haast in het huis en op het bed; en is het met die zaak niet eveneens gelegen in hutten als in paleizen? het onderscheid bestaat immers alleen daar in, dat het queesten hier gepaart gaat met de goede trouw en eenvoudigheid van zeden;
ook maaken de Ouders geene zwaarigheid om de jonge lieden te laaten begaan, verzekert zynde, dat, indien er eenige gevolgen ontstaan, het huwelyk de geschiedenis der vreijaadje besluiten zal; de gelykheid van staat brengt ook veel toe tot deeze gewoonte; nochthans gebeurt er in deeze bedorven tyden nu of dan wel eens een ongelukje; maar dit is altyd zeker, dat, al hadt een meisje 6 vryers, en bygevolg zoo veele queesters, gehad, zulks, indien zy vry blijft, geen het minste nadeel toebrengt aan haare eer of goeden naam; en dat de zevende haar zoo gaarne ter vrouw neemt, als of hy de eerste ware.
Denk evenwel niet, dat iedereen maar zoo in het wild by een meisje ter queest kan koomen, zoo als onze Stedelingen zich dikwyls verbeelden; geenzins; maar het moet gelyk slag zyn, en daar moet een voornemen wezen, om, wanneer zy elkanderen op den duur behaagen, den trouw ook te laaten volgen.
Ik verbeelde my, dat de gewoonte, om by nagt naar de meisjes te loopen, reeds zeer oud is; zoo om by dag geen tyd te verliezen, als om de gemeenzaamheid te bevorderen; de nagt immers vermindert de beschroomdheid en schaamte.
Meenigmaal duurt zulk eene vreijaadje een paar jaaren, welke, indien zy door de Ouders wordt goedgekeurt, den vryer zoo stout maakt, dat hy zich des middags ongenoodigt aan de tafel plaatst, hetwelke zy niet vreemd vinden, maar het besluit geduldig afwachten.
De Mey-blits heeft plaats op den laatsten April, wanneer de jonge lieden des avonds al het hout en de brandstoffen, die zy bekoomen kunnen, by elkanderen sleepen, het zelve in brand steeken, en daar rondom dansen; wat zulks beduidt, en of het eene oude gewoonte deezer Eilanders is, dan of zy het van vreemden hebben overgenomen, weeten zy zelve niet te zeggen.
De kermis wordt hier op eene vrolyke wyze geviert; de kraamen en spellen staan alleenlyk aan den Burgt; die van de andere Dorpen ryden dan op wagens, somtyds 12 en meer agter elkander en op een sterken draf het Eiland rond; zy pleisteren op alle Dorpen, daar zy door koomen, tot dat de avond hen aan den Burgt brengt; en daar wordt dan den geheelen nagt met drinken en dansen doorgebragt.
Ongelooflyk veel wyn.
Ijsvermaak.




Home