Van Borcamer naar Bercheij in 1573


REFORMATIE
Het waren roerige tijden in de Naderlanden. Veel strijd en godsdiensttwisten, laatste pogingen van de Katholieken om na de Reformatie de verloren positie te herstellen.

Roxanne van der Stigchel: De bisschop van Haarlem, Nicolaes van Nieuwland, zette vanaf 1563, na afloop van het Concilie van Trente, een katholiek tegenoffensief in en in 1564 bracht dit hem naar het eiland. Hij hoopte met veel geduld en vertrouwen de Texelse doopsgezinden weer voor het katholieke geloof te winnen. Dat deze zachte aanpak was mislukt blijkt uit het feit dat de doopsgezinden in 1565 openlijk aan de schout vroegen of ze konden worden vrijgesteld van kinderdoop en het bezoek aan de mis. De bisschop beval de schout om de plakkaten van Filips II ten uitvoer te brengen. Enkele pastoors van het eiland hadden echter aangegeven dat zij graag de bewoners terug naar katholieke zijde wilden helpen, maar dat zij door eigen gebrek aan godsdienstige kennis hen niet konden overtuigen. Er ging een verzoek naar Willem Lindanus, bisschop van Roermond, die het eiland al eerder had bezocht, om een ‘cleyne catechismus’ te schrijven ter ondersteuning van de lokale geestelijkheid. Deze kwam in 1566 uit. Uiteindelijk leverden de inspanningen van katholieke zijde niet veel op.
 
De gewapende opstand tegen bereikte het eiland op 25 maart 1571. Dit is een jaar eerder dan de rest van Holland. Door de perifere ligging van Texel was het kwetsbaar. Het eiland had in de zestiende eeuw dan ook al eerder te maken gehad met aanvallen van partijen die in conflict waren met het bestuur van Karel V. In 1571, in de vroege ochtend van 25 maart kwamen de Watergeuzen onder leiding van Lancelot van Bredero, de halfbroer van Hendrik van Bredero, bij Texel aan wal en trokken plunderend en brandstichtend over het eiland. In de twee dagen dat de Geuzen huishielden waren vooral de huizen van schout en geestelijken doelwit van brandstichting, en de kerken in de dorpen Den Burg, De Waal, Oosterend en De Koog werden geplunderd en vernield. Verdere brandstichting werd door de schout afgekocht tegen grote sommen. Na twee dagen verlieten de Watergeuzen het eiland weer en namen bij hun afscheid ook ongeveer dertig schepen met zich mee, waarna de eilandbewoners weinig meer merkten van het militaire verloop van de Opstand.

Nadat in 1572 het grootste deel van Holland zich openlijk had aangesloten bij de Opstand en daardoor de gereformeerde leer in het openbaar mocht worden beleden, kwamen er ook predikanten op Texel. Tijdens de synodes van het Noorderkwartier die gehouden zijn tussen 1573 en 1575, bleek dat men daar niet erg onder de indruk was van de Texelse priesters die tot het gereformeerde geloof waren overgegaan. Zij bleken het met de nieuwe leer niet erg nauw te nemen. Aan de ene kant lieten zij de synode weten dat zij zich al jaren verre hielden van ceremoniën, maar aan de andere kant stonden zij negatief tegenover de controle die de nieuwe gereformeerde kerk uit wilde oefenen, o.a. door middel van een verplicht examen voor de predikanten. Het katholieke geloof verdween niet van het eiland.  De komst van jezuïeten naar het eiland in 1600, zorgde voor een heropleving. Ook de doopsgezinden bleven een belangrijke aanhang houden. In de meeste dorpen werd een doopsgezinde schuilkerk gesticht.

Uit de literatuurlijst:
 
Lommel, A. van, ‘Nieuwlandt, N. van Bisschop van Haarlem aan de geheimraad des Konings aangaande de Franciscaner zusters van Burgt op Texel. -6 Augustus 1570’, Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 21 (1896) 157-159.

Driessen, A., ‘Texel Ten Tijde Der Troebelen’, Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 31 (1908) 82-88.
 
Loos, J.C. van der, ‘'Van Het Eiland Texel'’, Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem 45 (1928) 161-244.
 
Scheltema, P., ‘hoe het Sint Agnieten-Klooster op Texel tot een weeshuis is verkregen’, B_dragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 9 (1854) 264-270. 

Bercheij

De geografische gesteldheid van Noord-Holland in 1573. De Zuiderzee vol zandbanken, in de Waddenzee nog hoge kwelders met aan weerszijden vaargeulen.

WATERGEUZEN
Chronyk van Medemblik 1767
1571 Was alhier op Texel, gelyk op veel meer plaatsen, een groot tumult om de Religie. In ’t begin van de maand maart quamen de Watergeusen op Texel, zy hadden 3 groote Oorlogs Scheepen en 23 Jagten, en namen een geheele Vloot Scheepens wel tot 31 toe. Zy quame voor den Burg, maar de Burgers moesten vlugten, terwyl zy handgemeen waren. Zy verbranden het Huis daar de Schout Jacob van Haarlem in woonde, van Vrouw Jacoba daar gemaakt. Als meede de Klooster Kerk van ’t Weeshuis.

Landgangen van de Watergeuzen tussen 1568-1573
Paarse stip: tussen maart 1571 en augustus 1571

Bercheij

Niet allen in Den Burg werden de Rk-gebouwen verwoest, ook in de Koog en de Westen was schade.

In maart viel een geuzenvloot van 34 schepen onder bevel van jonker Lancelot van Brederode het Marsdiep binnen en ging achter Texel voor anker. Een troep van 150 man kwam op zondag 25 maart aan land en trok enkele dagen plunderend over Texel. Ze hadden het voorzien op alles wat met de katholieke eredienst te maken had. De kerken van Den Burg, De Waal, De Koog, De Westen, Den Hoorn en Oosterend werden zwaar beschadigd of gedeeltelijk door brand verwoest. Het schoutshuis ging in vlammen op, en ook in het begijnenklooster in Den Burg werd brand gesticht.

Bercheij

Den Burg in 1550 Jan van Scorel


Klooster werd Weeshuis
De zusters waren vertrokken. De Schout woonde in het oude Klooster, maar alleen zolang het Schoutshuis onbruikbaar was. Op Texel vatte men het plan op om later van dat klooster een Weeshuis te maken. Daarom gingen twee Burgemeesters, Kemp Albertsz en Hendrik Aelbertsz op reis naar Delft, om dit aan de Prins van Oranje te vragen. Zij verkregen de toestemming op 15 september 1573. Tot het Schoutshuis aan de Vismarkt gereed was, moesten de wezen in het Coehuys verblijven. Daarna werd het hele complex als Weeshuis in gebruik genomen in 1577.
Hendrik schreef een verslag van hun avontuurlijke reis. Uiteindelijk kwamen ze gezond weer thuis met de hulp van een Texelaar die ze in den vreemde tegen kwamen.

TRANSCRIPTIES
In alle transcripties van het verslag van de reis der Texelse burgemeesters staat dat zij aan land gingen bij Ter Heide, ook in het Boek ‘t Land van Texel door J. van der Vlis, dat uitkwam eind 1976.
Hierop kreeg hij een brief van Henk Schoorl:
Geachte V.d. Vlis,
Eerder heb ik in alle vriendelijkheid als mede-onderzoeker je op een voor verbetering vatbare zaak in je boek van 1949 gewezen…… Ik wees op het voor Texel zo markante duingehucht Borcamer en de foute transcriptie Terheide; er staat Berkhei, en dat is voor die tijd juist zo typerend. Berkhei was een duinvlakte, in de middeleeuwen uitgegeven om te exploiteren en blijkens het verhaal voorzien van enige vissershuisjes.
Ik dacht je daar een dienst te doen en wat lees ik: weer Terheide.
Berkhei is ook niet correct, er staat Bercheij.
Tussen Vlis en Schoorl kwam het niet meer goed.

Maar wat staat er precies? Dat is eenvoudig na te lezen in het Archief van de Gemeente Texel, waar dit verslag onder nr. 1205 wordt bewaard:

Bercheij

ondertekening:

Bercheij

Bercheij

Schoorl had gelijk, er staat Bercheij. Ter vergelijking het woord Borcamer:

Bercheij


AFSCHRIFTEN
Bij het origineel worden 3 anonieme afschriften bewaard van verschillende, maar alle drie grote ouderdom. In het eerste staat boercamer, in het tweede en derde tweede borcamer. In alle drie staat Ter heij, of Terheij.

Bercheij

Bercheij

Bercheij

Waarom? Kennelijk wisten deze hertalers niet waar Berkheijde lag, maar dat is geen reden om de tekst van de Texelse burgemeesters te ‘verbeteren’.

NAVERTELLING
Schoorl had aan Van der Vlis een getypte versie van het Burgemeestersverslag gestuurd. Daarin staat iets heel anders dan wat in 1854 werd gepubliceerd door P. Scheltema over de aankomst bij Berckheijde:
Ende die nacht quam ophanden ende wert zeer duyster, ende wij waren so nat van de groten regen ende van ’t overslaen van ’t water, datter water uutte schoen lyep. Ende in der nacht aen die strand comende, nyet wetende waer wij waren, so hadden wij een man in, die was een bode van den joncker Sonoy.
Die seyde: Ick mercke wel aen de duynen dat wij zijn hier omtrent neven Bercheij, ende daer staen binnen de duynen een deel visschershuysgis, daer moeten wij te nacht blyven ende seyde: Ick gae voor, volcht mij.

De schrijver had het stuk geheel met eigen woorden naverteld:
Daar de duistere nacht op handen was, moesten wij dus het naaste land of strand kiezen. Door en door nat van den zwaren regen en het overslaande zeewater, landden wij op eene onbekende plaats. Echter was er onder de manschappen een bode van jonkheer Sonoy, die aan de duinen bemerkte, dat men niet verre van ter Heide was, en zeide dat aldaar eenige visschers-huisjes stonden, waarin wij den nacht konden doorbrengen.

Berckheijde ligt ten noorden van Den Haag tussen strandpaal 90 en 91. Ter Heide ligt daar 20 km vandaan bij paal 112, ten zuiden van Den Haag. Scheveningen ligt bij paal 101.
De nummers van de strandpalen zijn die van de moderne tijd.

Citaat van Dr. F. Beekman in het blad Duin december 2013:
Ongeveer een kilometer ten noorden van de huidige strandpaviljoens [aan het Wassenaarse slag] lag in de Middeleeuwen het vissersgehucht Berckheijde. In 1396 werd vergunning verleend bij het kustduin ‘daerof een heide te maken’. De naamgever was ene Berck.
Het gaat hier niet om een heideveld, maar om een hide, ide, hijde of ijde, een haventje aan een geul in de buitenduinen. Aan de Vlaamse en Zeeuwse kust kwamen dergelijke strandhaventjes meer voor, zoals Koksijde, Raversijde, en Paalvoetsijde bij het dorp Westenschouwen. Aan de Hollandse kust lagen Ter Heijde en Berckheijde.
In de 15e eeuw telde Berckheijde maximaal 10 visserspinken, die dicht langs de kust visten voor de bewoners van Wassenaar en Voorschoten. Omstreeks 1600 was na zware stormvloeden met kustafslag het dorpje al weer verdwenen. In de buurt liggen nog de duinvalleien Klein en Groot Berkheide. In Katwijk herinnert de familienaam Van Berchey aan de mensen uit dit dorp.

Het was van Berckheijde naar Scheveningen even ver als van Ter Heijde, dus wat dat betreft maakt het weinig uit. Maar er staat Bercheij, dus daarover is geen discussie nodig.
Toch is het niet vreemd dat de plaatsnaam 100 of 200 jaar geleden niemand meer wat zei.
Ter Heijde was een bekende plaats, Berkheij was vergeten.
In 1611 stond het nog op de kaart als kustplaats.

Bercheij

kaart van Floris Balthasars 1611

Bercheij

Bij de verkenning van 1850-1851 tekende de landmeter het als een groene duinvallei.

Het is met Berkheide net zo gegaan als met Borcamer- een strandvlakte die ooit een goede woonplaats niet ver van zee was, werd onbewoonbaar door aanhoudende zandverstuivingen.
Tegenwoordig is in beide duinvalleien natuurontwikkeling uitgevoerd en een wandelpad aangegeven.

www.dunea.nl Cultuursporen in het duin
Scheveningen is op zijn huidige locatie voor het eerst genoemd in 1284 en omstreeks 1380 werd melding gemaakt van een visafslag op het strand bij Katwijk. Ook in het huidige studiegebied, ergens tussen Scheveningen en Katwijk, lag ooit een vissersdorp dat de naam ‘Berkheide’ droeg. De stichtingsakte uit 1396 is bewaard gebleven. Een zekere Gillys van Cralingen kreeg volgens de akte het recht om een stuk duin aan zee ter grootte van honderd roeden geschikt te maken voor bewoning. De mensen die zich daar vestigen moeten hem vis leveren en bovendien de 25
e penning van alle goederen die hier verkocht worden1. Het vissersdorp Berkheide is altijd klein gebleven en was geen lang leven beschoren. Al in de vijftiende eeuw nam het enorm in omvang af. Mogelijk komt dat doordat Berkheide, anders dan Scheveningen en Katwijk geen economisch achterland met bevolkingsconcentraties had. Toen in 1605 de geschiedschrijver Paulus Merula de historie van het Hollandse duingebied beschreef, was het dorp al verdwenen. Mogelijk is het vissersdorpje door zand overstoven. In 1798 vermeldt de landbouwkundige Kops, die het duin wilde ontginnen, dat er fundamenten waren gevonden. Hij kon ze niet onderzoeken, want ze waren al weer overstoven. Mogelijk liggen de resten van het vissersdorp Berkheide dus nog onder de duinen van de zeereep. Maar mogelijk is het dorp ook weggespoeld door de storm van 1570, die toen ook een groot deel van Scheveningen weg heeft geslagen.
[Dat blijkt niet gebeurd te zijn, aangezien het gehucht in 1573 nog bestond].

De helmbeplantingen werden in eerste instantie uitgevoerd door de inwoners van de omliggende dorpen. Een plakkaat van 1521 stelde dat ieder jaar 80 morgens (1 morgen is ongeveer 1 ha) moesten worden beplant, waarvan de beide Katwijken ieder 7 morgen, Wassenaar 14 morgen en het dorp Berkhey 1 morgen. Bij de helmbeplanting ging het niet alleen om kustbescherming. Ook overlast door verstuivend zand moest worden tegengegaan. De dorpen, landerijen en landgoederen direct achter het duin leden er grote schade door. In 1515 waren de haardsteden van Katwijk-Binnen ‘zeer vergaen mits de verstuyvinge van den duynen’.

Nieuwe natuur:
Wandeling door de duinen ten zuiden van Katwijk aan zee, west van de Wassenaarseweg.
Mooie wandeling over de schelpenpaden door de Katwijkse duinen van "Berkheide". Een klein gedeelte van de route voert over een zandpad. Het natuurgebied is genoemd naar het voormalige vissersdorpje Berkhey, dat in 1600 volledig onder gestoven raakte. Het prachtige wandelgebied is tevens een belangrijk waterwingebied.

Natuurherstellocatie Berkheide bij Wassenaar www.nieuwenatuur.nl
Rugstreeppadden, vogeltellingen, honden aan de lijn.

SCHOORLS TEKST
Aangetroffen in het Archief van J. van der Vlis
Gemeente Archief Texel, Oud Archief nr. 1205, identiek afschrift dd 18-1-1973

Verslag van een reis van twee Texelse Burgemeesters naar de Prins van Oranje, in verband met het verzoek het voormalig klooster op Texel als weeshuis te mogen gebruiken.
Verslag dd 5 januari 1585 door Hendriks Albertsz.
Reis in de zomer van 1573; gunstige beslissing 15 september 1573.

Also in den Eylande van Texel, dat huys dat eertijts gheboudt is gheweest van enen graefinne van Hollant, ghenaempt Vrou Jacob, ende na de doot van huer zalyger memoryen plach bewoont te worden van de schouten van Texel; ende in ’t jaer doe men schreeven 1571, isser een groot oproer opghereesen in den landen van Hollant, te weten tusschen twie pertijen, die ghenaemt worden d’eene pertije die papisten ende d’ander dye guessen, ende was beroerende om de saecke van de religye.
Ende so hebben die guessen met 34 schepen van oirloghe alhyer in ’t Mersdyep gheleeghen ende zinnen met huer macht aen landt ghecommen ende sij hebben tegen die van de Burch ghevochten ende die burgers mosten die vlucht nemen. Ende doen werde dat vorsz huys verbrant. Ende so wasser na dye tijt eenen officyer, ghenaempt Jacob de Coninck van Haarlem, diewelcke versocht in den Haeghe aen de Camer van de Rekeningen in Hollant, of hij mochte zijn woonplaets hebben in ’t clooster aen die Burch, datwelck hem alreeds bij provisie al ghegunt was.
 Ende dit zelffe die burgemeesters van Texel vernemende, so is daerop vergadert geweest die oude ende nyeuwe gherechten, in den jaere doe men schreef 1573.
So isser eendrachtelicken ghesloten ende geordineert, als dat men twye burgemeesters daertoe souden committeren om te trecken aen den Prince van Orangyen, doentertijt wesende stadthouder van Hollant, in absentie van dye Grave van Hollandt, die doen ter tijt was Coninck in Spangyen, ghenaempt Phillippus, den sone van de Keiser Carolus quintus, al om te soliciteren dat voorszeid clooster te mogen crijghen tot een weeshuys met die ronten van dyen. So sinner dese onderghescreven twie mannen toe gecommitteert.
Ende also doentertijt een groot oirloch in Hollant was, dat d’ene stadt teghen d’ander opstont, ende t’ene dorp teghen t’ander, so was op dye tijdt de stad van Haerlem vijant teghen ’t eylant van Texel ende hadden huer vrijbuijters al legghen t’ Zantvoort in duyn, die met kaegerschuyten in zee voeren op vrijboyt, om die scepen te nemen, die wuyttet Maersdyep na die Maes voeren. Ende om die vrijboyters te scuwen, so zinnen die twie vorszeide mannen met een galyoot after Borcamer van de strant afghevaeren na die Maes ende zinnen soveer in zee gevaeren van ’t landt off, dat wij effen de duynen boven water mochten zyen toppen.

Genomen, beroofd en vrijgelaten door de kapers. Ontmoeting schip met prinsevlag.

Ende wij vertelden hem onsen avontuyr ende ongelock.
Ende so zeylden wij al voort aen den ende so quam een groot onweder ophanden ende begoste te blixemen ende te donderen ende reghenen ende waeyen ende so moste wij na strand toe, het naeste land het best. Ende die nacht quam ophanden ende wert zeer duyster, ende wij waren so nat van de groten regen ende van ’t overslaen van ’t water, datter water uutte schoen lyep. Ende in der nacht aen die strand comende, nyet wetende waer wij waren, so hadden wij een man in, die was een bode van den joncker Sonoy.
Die seyde: Ick mercke wel aen de duynen dat wij zijn hier omtrent neven Bercheij, ende daer staen binnen de duynen een deel visschershuysgis, daer moeten wij te nacht blyven ende seyde: Ick gae voor, volcht mij. Ende so quamen wij ter plaetsen daer hij zeyde, ende daer vonden wij etlicke visschers, die verjaecht gheweest hadden van de vijanden, van de Spaense soldaeten, ende waren mede naeckt ende berooyt ende waren al quijt dat se ghehadt hadden, also dat twie naeckte mencander nyet helpen en moghen.
Ende wij sochten wat helm ende rijs vuyte duyn ende maeckten vyer, dat wij ons mochten drooghen ende warmen totten dach toe. Ende wij mosten aldaer wacht houden, zorgende voor dye Spangerts.
Ende doen den dach quam, so ghingen wij voort die strandt langs na Sceveningen toe ende bij Sceveningen comende, so was daer mede wacht ghestelt teghen die Spangerts ende sij saeghen so een hoop volkcks comen, so quam daer een alarm in ’t dorp, also dat al dye ghemeente op die strant quam mit huer gheweer, menende dye vijant waar voorhanden ende sij sonden twye mannen voorvuyt na ons toe ende dye ryepen dat wij staan blijeven souden, dat de met ons spreken wilden, ende so hebben wy weder twie mannen tot huerlyuden vuytghesonden ende die vertelden haer onsen avontuer so vorsz is. Ende dye ghemeente dat ghehoort hebbende lieten ons incomen.
Ende wij ghingen voort duer na Den Haech. Van daer voortgaende tot Delft, daer vonden wij die Staten van Hollant ende daer gaende bij de Secretarys van de Staeten, genaemt Coenraet de Rechtere, eis hem onse avontuer vertelt ende die heeft ons twaalf gulden gheleyent ende voorts heeft hij ons een request ghescreven, dat wij overgaven aen den Prince van Orangen ende die Rade neffens hem wesende, beroerende van ’t versouck van ’t clooster te hebben tot een weeshuys, datwelck ons gegundt is, blijckende bij de apostille ende octroye daervan zijnde.
Ende also die Prince te Dordrecht waer, so hebben wij hem aldaer moeten volge ende wedercomme na Delft aen die Staeten, totdat wij ’t te vollen hadden.

Naar Den Briel.
Ende het was morgens vroech, so quam er een schip van Rotterdam, dat met turf ghelaen was, ende hij woonde t’Oosterent in Texel, ghenaemt Sanna Comen. Doen waren wij wederomme verblijt; syet doen quam er ontset. Ende daer voeren wij mede na Texel en hadden van alle saecken onse versoeck vercregen.

Bercheij

Kaart van Christiaan Sgrooten 1573.

De kortste weg naar Delft is buitenom. Gezien de zandbanken in de Zuiderzee was die route vaartechnisch minder gevaarlijk dan binnendoor.

Het was slecht weer, in de zomer van 1573, eigenlijk al het hele jaar. Een koude lente na een ‘apocalyptische winter’ met ijs op zee en stormvloed begin december, wat dooi in januari, maar na half januari weer zware vorst.
Zomerstormen werden gemeld in Antwerpen van 18 tot 20 augustus, in Amsterdam van de 19e tot 21e. De stormvloed zette veel land onder water en liet schepen vergaan. Eerder dat jaar, eind juni, was het Hontsbos doorgebroken.
Het beleg van Almaar begon op 21 augustus in een half verdronken Noord-Holland, door het water werden de Spanjaarden na ruim anderhalve maand verdreven. Een Spaanse vloot op de Zuiderzee liep stormschade op eind september, en ook in oktober was het stormachtig en nat.
Tegen die tijd waren de Texelse burgemeesters allang weer veilig thuis.
Daarbij was er vrijwel elk jaar een strenge winter, hoge voedselprijzen en kwam de pest op.
(Jan Buisman in Duizend jaar weer wind en water)


PUBLICATIE VAN DE TEKST VAN HENDRIK ALBERTSZ
Scheltema, P., ‘hoe het Sint Agnieten-Klooster op Texel tot een weeshuis is verkregen’, B_dragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 9 (1854) 264-270. 
De letterlijke tekst boven vergelijkende met het onderstaande stuk, blijkt dat het gepubliceerde geen vertaling is, maar een navertelling. Daarbij zijn de details verdwenen. Ook was de schipper van Oosterend niet genaamd St. Anna, maar Sanna Comen.


Bercheij

Bercheij

Bercheij

Bercheij

Bercheij

Bercheij

Bercheij



Home