Den Helder



9 April 1844. Ds. Dekker onlangs op den Helder beroepen.

4 January 1845. Brief uit Hoogezand: broeder Romke is van zijn schaatsenreis naar Amsterdam, niet zonder gevaar, toch weer behouden thuisgekomen.
Brief aan schoonouders te Hoogezand: Wij verheugen ons dat broeder Romke ‘t niet gewaagd heeft ons te komen bezoeken. De reis van Amsterdam naar ‘t Nieuwe Diep ware hem zeker gemakkelijk geweest, maar waarschijnlijk niet de overtogt herwaarts. Die overtogt geschiedt thans met een lichte boot, die men bij ‘t ontmoeten van een ijsveld daarop en daarover haalt, wat natuurlijk niet gemakkelijk gaat en niet zonder gevaar. Echter hoort men nooit van ongelukken, daar het welbedreven en kloeke schippers zijn, die den overtogt doen.
Deze boot komt dan aan aan de Zuidelijkste punt van ‘t eiland, de Hors genoemd, ruim anderhalf uur loopens van hier. Gisteren was ‘t ijs voor ‘t eerst weder in ‘t Marsdiep zoo veel opgeruimd, dat men den overtogt met de postschuit kon doen.
In 1813, zoo ik meen, is de correspondentie eens 14 dagen geschorst geweest, zoodat den Helder toen reeds lang uit handen van een andere macht (de Fransche?) was overgegaan voor men er hier iets van wist.
Allen die ik over dat overvaren bij winter van ‘t Nieuwe Diep herwaarts of terug heb hooren spreken, ook de schippers zelve, stellen het als een hagchelijk iets voor, men drijft daar met een rank vaartuigje (en toch niet zelden met een groot getal passagiers beladen) tusschen de dreigende ijsschotsen heen over een snelle stroom, die hier en daar meer dan 100 voet diepte heeft en wiens snelheid de boot meermalen tot buiten den Helder naar de kant van Huisduimen heeft weggevoerd. Denk daarbij aan de koude, het spatten van ‘t ijzige water enz, dat menigmaal bevrozenhanden geeft en gij zult begrijpen dat wij Romke hier thans alzoo niet gaarne verwachtten.

9 Mei 1846. Geslapen in het Logement van De Goede. Ik in de schuit naar den Helder. Goed gesprek met de schipper over de dwaasheid der Godverzaking enz. Nog even op de dijk geweest en in de Anna Paulownapolder gezien. Kwart voor 6 aan ‘t Nieuwe Diep. Met Gerrit Blom naar Texel. Wij konden echter door den eb en de windstilte den oever niet bereiken en moesten naar het Nieuwe Diep terug. Te 1 ure met Gerrit Blom andermaal naar Texel, te 3 ure aan ‘t Oude Schild.

19 February 1846. Des namiddags ter begrafenis van de moeder van jufvrouw Flens, aldaar de 85-jarige man van de overledene, P. Duinker van den Helder. Gesprek over het al of niet begeerlijke van eenen hooge ouderdom. Bok acht ze niet begeerlijk. Vrendenberg wijst erop dat zulks geheel van de omstandigheden afhangt.

30 Juny 1848. Den Heer J. van Geuns van Haarlem hier des voormiddags. Hij had gehoopt hier werkzaamheid te zullen vinden als duiker bij het gestrande schip met spoorstaven achter de Westen. Maar de Heer W. Bok scheen zich volstrekt niet met hem te willen inlaten. Hij (van Geuns) beschouwde de strandvonders als roovers en W. Bok als de ergste. Hij had onlangs weder een geheel vergeefsche reis gemaakt naar Terschelling en naar de Lutine, het schip met geld.
Ik deed hem vrij duidelijke mededeelingen van onze betrekkingen tot de Gemeente hier ten gevolge van onze ondervindingen. Hij troostte door de opmerking dat het voorstaan van het goede altijd strijd verwekte, dat er zulk een strijd velerwege werd bespeurd, zooals aan den Helder (waar men Dominee Dekker zelfs gedreigd had in het water te werpen), te Haarlem, te Amsterdam. Hij was verder op zijne eigene veelvuldige ondervindingen aangewezen. Hij had ten allen tijde met veelvuldige en zware tegenwerking te kampen gehad.

23 September 1848. Des avonds den Heer J. van Geuns hier. Hij doet een uitvoerig verhaal van de moeijelijkheden der laatste 14 dagen. Hij is naar Haarlem geweest. Zijn contract is ten einde. Zijn volk van Oost heeft hem verlaten. Men verlangt nu van hem 1,50, of 2,50 gulden daggeld voor het vervolg. Hij had 4 man van Den Helder aangenomen.

6 tot 12 Mei 1849. Met Dirk en Samuel naar Westzaan. Sijbrand Keyser bragt ons met de wagen naar ‘t Oude Schild. Wij met Michiel de Waard overgevaren naar ‘t Nieuwe Diep, voor den wind, tegen den stroom. Dirk en Samuel vrij wat zeeziek. Gewandeld tot den Helder. Wij vervolgens in ‘t Logement van Boven de schuit afgewacht. De kinderen vermaken zich op ‘t billard. Veel volk in de schuit.
Samuel sliep rustig, Dirk en ik bijkans geen slaap gehad. Te 1 ure op Schagerbrug, te kwart over 5 te Alkmaar. Met de Stoomboot naar de Koog. Het was zeer koud.

25 Juny 1852. Des namiddags ik met Dirk en Samuel naar ‘t Oude Schild. Half 5 over met de postschuit, half 7 te Nieuwe Diep. Naar den Helder, bij Dominee Dekker. Samuel te bed gebragt. Dirk en ik door Dekker naar den IJzeren Schuit gebragt.
3 July 1852. Met Dirk geloogeerd bij de Breuk op ‘t Nieuwe Diep. Dominee Dekker brengt Samuel weer bij ons. Wij met de postschuit over, alles te huis wel gevonden.

29 October 1852. Dominee Dekker van den Helder zijn vrouw willen dingsdag over een week op Texel komen.

11 November 1852. Brief van Dominee Dekker van den Helder. Zij kwamen niet, om ziekte van Dekker zelf, maar morgen zullen 2 van zijn kinderen hier komen.

26 Maart 1853. [Dirk naar Dominee Dekker in de paaschvacantie] Des middags te 1 ure Dirk naar de haven op de stoomboot gebracht (met Grietje en Samuel die op de Hooge Berg achterbleven). Hij ging logeeren bij Dominee Dekker aan den Helder.

3 Juny 1853. Met het schuitje naar Zaandam, met de stoomboot naar Alkmaar, vervolgens naar den Helder. Bij Van Bruggen zeep betaald, zijn waschtoestel bezien. Te 6 ure met de stoomboot naar Texel met de pastoor van het Oude Schild. Deze prijst zeer het werkje van Winkler Prins.

27 Juny 1853. Dominee P.D. Dekker van den Helder hier met 2 kinderen, Engel en Cornelis. Ik haalde ze des morgens van ‘t Oude Schild en bragt hem des avonds weder derwaarts.

6 July 1853. Bij Dominee Dekker aan den Helder. Des avonds met de postschuit weer naar ‘t Oude Schild. Katrina jarig, koek van jufvrouw Dekker voor haar.

15 December 1853. Simon Keyser, pas van een reisje naar Amsterdam terug gekomen, verhaalde van de wonderlijke biologische proeven op een paar menschen door hem aan den Helder gezien, uitgevoerd door den Heer Semerink.
Maandagavond een brief naar Lodeezen geschreven, waarin ik hem zeer ontraad om in het midden van de winter over te komen als de vaart nog gestremd is, gelijk thans. Gister geen stoomboot of postschuit gevaren om ‘t ijs en de wind.

18 January 1854. Des namiddags de Heer Bok hier te theedrinken. Hij nam in ontvangst de procuratie van broeder Jakob als toeziende voogd en de taxatie onzes inboedels, alsmede mijn opgave van baten en schulden om daarnaar de inventaris op te maken. Het scheen hem haast ongelooflijk toe dat we geheel geen schulden hadden.
Hij zag Dirk zijn Tijdwijzer en prees die zeer. Hij wilde gaarne dat zijn jongens ook eenige zoodanige liefhebberij hadden, maar tevergeefs. Hij had als knaap zeer veel liefhebberijen gehad en knutselde alles zelf. Hij had een geheele kist met timmergereedschap. Bijvoorbeeld wel een 40tal schaven enz. Hij had soms wel een 60 kanaries in zijne broeijen. Bij zijne ouders had hij anders voor zoo iets geheel geene aanmoediging gevonden. Zijn vader was een vijand van studie. Hij was getrouwd met (zijne 2e vrouw) een zeer gefortuneerd Amsterdamsch meisje, die hem eindelijk overhaalde het zeeleven te laten varen. Zij woonden toen eerst in Rotterdam, later in Amsterdam. Later werd hij evenwel Inspecteur van het Loodswezen en is in die betrekking aan den Helder gestorven. Een groot deel zijner zeer ruime middelen had hij met de tiërcering verloren, daar hij op aanraden van zijn makelaars bijkans alle zijne kapitalen in Hollandsche fondsen gestoken had, en later nog weer in anderen die toen ook teruggingen, enz, enz.

31 Maart 1854. Dirk naar den Helder om daar bij Dominee Dekker te logeeren, tot 8 April.

3 Juny 1855. Ik te 4 uur met de stoomboot naar het Nieuwe Diep. Gewandeld met de proponent der Hervormden Swart [die aan den Hoorn op het beroep had gepreekt] naar den Helder, thee gedronken bij de Breuk. Bij jufvrouw Mulder de schuit van ‘s nachts 12 uur afgewacht. Goed geslapen. Te kwart voor 5 te Alkmaar. Aldaar in de Hout gewandeld. Te 7 uur met de schuit naar Hoorn. Ringsvergadering.

28 September 1855. Jufvrouw van Giffen weer terug gekomen van Westzaan, door de kinderen van de haven afgehaald, Cornelis Pietersz Dekker van den Helder meegekomen.

9 October 1855. Cornelis Dekker van den Helder is nog steeds hier. De kinderen vanmorgen naar het jaarfeest van Meester Verberne. Des avonds verjaarsbrief naar Dirk geschreven. Wederom veel regen en wind.

22 tot 26 October 1855. Bij Dekker aan den Helder ontmoet een zoon van Dyserinck van Haarlem, kadet, die met den Prins van Oranje een reis naar de Middellandsche Zee had gedaan van eenige maanden. Hij roemde zeer de gemeenzaamheid en de bekwaamheden van de Prins.

26 October 1855. Des morgens 8 uur met Juriaan uitgereden naar Alkmaar onder een zeer hevige Z.W. wind, bijkans storm. Soms was ik bang dat de kar zou omslaan. Te half 12 te Alkmaar, nog bijtijds op IJzeren Schuit naar den Helder. Des avonds aan den Helder bij Dominee Dekker, ook des nachts.

30 Juny 1856. Des morgens regen (gisternamiddag werd zekere Klaas Brouwer door Aafje ingeleid en verzocht mij verlof om haar van tijd tot tijd te mogen bezoeken) Dominee Dekker van den Helder zeide dat (die persoon was lid van zijn Gemeente) op zijn gedrag niets te zeggen was, doch dat hij zeer stijfhoofdig was. Hij had naar hunne meid vroeger ook verkeerd, doch haar tegen de jufvrouw opgezet om gansche nachten met hem uit te blijven, zoodat zij vervolgens vertrekken moest. Hij had eene zeer knappe familie waar niets dan goeds van te zeggen was.

11 July 1856. Onze Sientje van de stoomboot Texel gehaald, die nu 8 dagen op den Helder bij jufvrouw Dekker was geweest, met veel pleizier.

22 February 1857. Ik ontvang een brief van Dominee Pieter Douwes Dekker, mij meldende dat hij met algemeene stemmen te Zijldijk beroepen was en vragende of ik ook lust zou hebben in het beroep te den Helder?

28 Maart 1857. Bij Dominee Douwes Dekker op den Helder uitvoerig verhaald het voorgevallene met den Heer W. Bok jr.

1 Mei 1857. Broeder Juriaan brengt mij naar Zaandam. Met de Stoomboot naar Alkmaar, in de IJzeren Barge [naar den Helder]. Veel gesprek met Albert Heijn, hulponderwijzer te Sint Maarten, vroeger te Oudesluis. Ik verhaal hem van de werking van het Afschaffingsgenootschap op Texel. Zooiets had hij nog nooit gehoord.
Johannes Ludovicus Kikkert verhaalde mij veel van de handelwijze van de Notaris Cazank van Rotterdam, administrateur van de polder [bij Wieringen]. Iemand die alles onverschillig was als hij maar aan ’t geld kwam. Een tweede W. Bok, zooals Kikkert zeide.

14 July 1857. Samuel l.l. zondag met Arend Kikkert naar de Heldersche Kermis.

3 September 1857. Naar de Waal, des avonds half 9 daar terug.
Een weesmeisje, kleindochter van de oude Mooijen, van den Helder, reed met ons mede en wandelde met mij naar den Burg.

12 October 1857. Brieven schrijven naar Dominees Van der Ploeg van Middelie, Bakker van Aalsmeer, Bakker van Terschelling, Leenderts van Leer, Douwes Dekker aan den Helder.

25 Mei 1858. Met Katrina in de nachtschuit van den Helder naar Alkmaar, waar wij beiden ons ter ruste leiden, ofschoon een kaartspelend gezelschap ons vrij wat in het slapen hinderde. Ik hoorde daarbij een Jood zeer uitvaren tegen zijne praatzieke medespeler, die soms in herinnering bragt dat hij een Jood was. Dit kwam niet te pas, zeide hij “het getuigde dat hij geen opvoeding genoten had, dat hij van geen fatsoen wist, als hij sprak van iemand religie” (dus: van iemands religie te spreken is geheel onfatsoenlijk).
26 Mei 1858. Voor 5 uur waren wij te Alkmaar, het was steeds regenachtig en zeer koud, zoodat ik Katrina het genoegen niet kon doen van met haar te wandelen. Wij namen ontbijt in de “Hollandsche tuin” en wachtten daar de Stoomboot “Stad Alkmaar” af. Ik recommandeerde Katrina aan de zorg van kapitein Dalmeijer en een familie, die zich mede in de kajuit bevond. Zij vertrok te 8 ure naar Westzaan.
Ik naar de Ringsvergadering in Alkmaar. De Heer De Hoop Scheffer opende de vergadering met een Redevoering die mij zeer interesseerde over de geschiedenis van de Zwitsersche Doopsgezinden.

10 Juny 1858. Voigt hier. Hij verzocht mij aan Blaupot ten Cate te schrijven opdat die hem bij Minister Boot aanbevele voor den Notarispost op den Helder.

10 September 1858. Met Samuel naar den Helder bij Dominee Dekker. Bij de kledermaker Heijnes voor Samuel een broek en vest besteld.
Op het Nieuwe Diep bij dominee Douwes Dekker gesproken over Willem Bok die met Attestatie [naar den Helder] wil overkomen, en hem mijn laatste brief aan Bok voorgelezen waarop ik van hem geen antwoord ontving. Douwes Dekker schijnt ook wel in te zien dat de hoogmoed Bok weerhoudt om verdere stappen tot toenadering te doen.

18 September 1858. Des avonds 8 uur bij P. Boon (die mij daartoe den vorigen avond had uitgenoodigd, toen hij mij mededeelde dat Bok mij wilde spreken, vermoedelijk weder ter beslechting van de zaak tusschen zijn zoon en mij) met Veenstra en Willem Bok [de zaak werd bijgelegd]. De broeders Boon en Veenstra gaven hunne blijdschap te kennen en ik zocht al spoedig de zaak als geheel geëindigd te doen voorkomen door hem te vragen hoe ‘t hem nu op zijn nieuwe plaats als notaris aan den Helder geviel? enz, waarop wij weldra een algemeen gesprek hadden. Toen wij vervolgens een glas wijn zouden drinken, vatte ik ‘t glas en zeide “Mijnheer Bok! Blijmoediger dan lang te voren vatten wij thans het glas. Wij zijn met vriendschappelijke gevoelens elkander genaderd, maar zal de vreugde daarover eenen goeden grond hebben en duurzaam zijn, zoo moeten wij ons van elkander overtuigd houden, dat wij nooit voor elkander iets ten kwade hebben gewild of gedaan of dat wij, zoo dit ooit ongelukkig het geval geweest mocht zijn, dan daarover een waar en diep berouw hebben gehad en nu elkander gezind zijn om altijd ten goede voor elkander te werken. Dat ik zoodanig denk en gevoel verklaar ik met de opname van dit glas, ook gij zult bereid zijn het te verklaren en dat deze verklaringen opregt zijn, dat leere meer en meer de toekomst!”, waarop wij samen klonken en dronken en waarna ik weldra afscheid nam, verblijd dat de goede God mij er toe geleid had om zoo een breuk te helen.

18 Augustus 1859. In de Heldersche Courant staat vermeld dat aan den Weleerwaarde Zeergeleerde Heer Wieringa eene jagtacte is afgegeven.

4 Juny 1860. Dominee Douwes Dekker van den Helder had gister den Heer Bok bij zich ter Kerk gehad, bij zijn zoon Willem (bruigom) was receptie. Bok zelf hoopte ook dat zijn zoon Willem voortaan wat meer getrouw ter Kerk mogt komen.

17 Juny 1860. Brief aan Samuel: [Over de Pinksterstorm] de wind had somtijds op ‘t Observatorium in den Helder een drukkingskracht van 117,5 Nederlandsch pond op de vierkante Nederlandsche el, terwijl ‘t reeds bij 70 pond een harde storm mag heeten.
Ik heb in die beide dagen op 4 verschillende plaatsen op den predikstoel gestaan, maar overal voelde ik de schudding van ‘t gebouw. Des zondagsmorgens moest ik eerst aan den Hoorn preeken. Op de weeromreis had de voerman reeds zeer veel moeite om te verhoeden, dat de wind zich meester maakte van paard en wagen. De kleine vergadering aan den Burg getuigde vervolgens hoe velen de bezwaren der reize hadden geschroomd. Maar den volgenden morgen moest ik te Oosterend optreden. Broeder Juriaan wilde mij eerst nog vergezellen, maar het gelukte mij toch hem te overreden om aan de Waal terug te keeren. Ik kwam gemakkelijk genoeg te Oosterend door den sterken Zuid-Westen wind voortgezweept, maar de weeromreis, die zou moeijelijk zijn. Ik had op mij genomen om des middags te 4 ure voor Dominee Wentink aan ‘t Oude Schild te preeken.
Ik trachtte nu reeds terstond een wagen te krijgen die mij daarheen bragt, maar er was niemand te vinden die ‘t kon of durfde doen. Ik begreep zelf ook, dat het althans met een kapwagen onmogelijk was. Ik ging er dus loopende op af, tegen de regen met mijn mantel gedekt. Het was een moeijelijke reis, dikwijls werd ik weer teruggedreven. Ik kwam tegen 4 uur aan ‘t Oude Schild. Intusschen had ik hier en daar gerust.
Toen ik bij Willem Koning was, kwam daar zijn broeder Sijbrand te paard tamelijk ontsteld en verhaalde dat zijn 2 wagens waarmede hij terugkeerde reeds van de dijk af in zee gewaaid waren (want men moest juist dien dag de lammeren voor de Leijdsche markt aan de haven leveren).
Ik had gehoopt nu toch naar den Burg vóór den wind te zullen hebben, maar ziet, de wind keerde naar het Noorden en wij hadden (broeder Juriaan was inmiddels ook aan ‘t Schild gekomen) weer vlak in den wind op. Met veel moeite kwamen wij tegen 10 uur te huis, nadat wij aan ‘t Schild weer alle vergeefsche pogingen hadden aangewend om een wagen te krijgen. Mijn regenmantel was in 3 flarden gescheurd.
Woensdag eerst bedaarde ‘t weer. Broeder Juriaan reed met den Heer Kikkert mee naar ‘t strand. Daar zag ‘t akelig uit. Achter de Koog zat een schip, achter Cocksdorp een stoomboot van Hamburg met vee, 200 koebeesten en ruim 1400 schapen, die nu alle in zee omdreven of dood op ‘t strand lagen, wel 200 bij elkaar. Buitendien zag men nog een menigte wrakken drijven. Een aantal schipbreukelingen is gered, maar waarschijnlijk een nog veel grooter aantal omgekomen. De Couranten waren vol van ongelukken. Gedurig werden er nog schepen in zee drijvende gevonden door de bemanning verlaten. Er moeten op onze kusten ongeveer 150 schepen vergaan zijn.
Het geboomte dat staan bleef was meerendeels van bloesems en bladeren beroofd.

27 Augustus 1860. [Engel en Eduard Dekker van den Helder, zonen van dominee Dekker [neefjes van Multatuli] komen logeren] zij brengen mij het werk van hun oom Max Havelaar mede.

11 Maart 1861. Dagelijks spreek ik met Gé, hoe wij het Sientje het best afleiding zullen bezorgen. Wij spreken er over dat zij eens naar den Helder zal gaan naar Dominee Dekker, maar zie ik haar niet reeds langzamerhand wegkwijnen? Ontviel ze mij, hoe zou ik anders dan treurende tot aan mijn graf mijn weg kunnen bewandelen. Maar zoo wellicht wil de Almachtige de vereischte gezindheid in mij werken. Toch mag ik alle hoop op haar behoud niet wegwerpen, immers bij God zijn alle dingen mogelijk.

1 July 1861. Brief aan Samuel: Ik was bij de weduwe van Dominee Dekker in den Helder. Eduard is geslaagd voor zijn examen no. 8 van de 68, als gij hem eens schrijft is zijn adres: E. Douwes Dekker, mach.leerling 2de klas Z.M. Wachtschip de Rijn te Hellevoetsluis.

9 December 1861. Brief aan Samuel: (over de storm van 14 November: 122 Ned. Pond op de vierkante Ned. El was ‘t in den Helder) De kusten, vooral hier op Texel, zijn met wrakken enz. overdekt. Het zeewater spatte in Oude Schild over de dijk heen tegen de huizen aan. Ik had juist Doopelingencatechisatie, maar kon mij soms door mijne leerlingen haast niet doen verstaan.
Teunis Timmer, die op Harlingen voer, met zijn schip van de ankers geslagen en weggestormd totdat hij in de nabijheid van Oude Bildtzijl op de wal is geworpen. Toen ‘t hooge water was weggeloopen, zat hij zoodanig op ‘t drooge, dat de koeijen rondom zijn schip liepen. Niet dan met groote moeite en kosten kon nu een vaart naar zee gegraven worden, waardoor hij weer in vlot water kwam. Deze storm van den 14den November was reeds eenigen tijd te voren door een Engelschman voorspeld uit sterrekundige waarnemingen.

29 October 1863. Dominee Dyserinck [van den Helder] heeft hier op ‘t Nut de Redevoering gedaan over “de IJdelheid” en heeft daarmede, zoo ik geloof, algemeen genoegen gegeven. Hij wil hier gaarne eens weer komen. Het schijnt hem op de avondvisite bij den Heer Bok en de dames heel goed bevallen te zijn.

23 April 1866. Met Menno des morgens 6 uur te Amsterdam gekomen (met de nachtboot van den Helder), ons goed in de Stadsherberg gebragt. Wij naar de Leidsche Poort, het nieuwe park gezien van buiten, de poorten nog gesloten, de Buitensingels. Naar ‘t Paleis van Volksvlijt, de Rhijnspoorweg: de trein van kwart over 7 zien afgaan.

24 April 1867. De Postdirecteur De Vries overleden. Cornelis Vrendenberg mocht voorloopig het Postkantoor blijven waarnemen.
Het spoor loopt nu naar den Helder door.

2 Juny 1867. Ik des avonds bij den Heer Bok, buiten gezeten, hem gefeliciteerd met zijn verjaardagen, enz. Van zijn 40-jarig Notariaat had hij geen feestdag gemaakt.
Over de stoombootdienst, ook naar Harlingen. Over de veranderingen op Texel in 40 jaar. Bok herinnerde zich die allen zeer goed.
Ik wekte hem op om eens te schrijven in navolging van Van der Heell “De belangrijkheid van een 60-jarige ouderdom”. Hij verhaalt hoe zijn vader, Zeeofficier in Amsterdam woonachtig, eerst zeer gefortuneerd, later door allerlei omstandigheden, ook de Tiërcering, van een groot deel van zijn vermogen beroofd, gauw na in 1814 den nieuw gecreëerden post van Inspecteur der Pilotage aan den Helder had aanvaard en nog zoo ik meen tot 1817 (of later) daarin geleefd had.
Welke reizen Bok toen van Amsterdam naar den Helder had gemaakt, op allerlei wijze. Soms met de postkarren ’s avonds 8 tot ’s morgens 6 uur voor 20 gulden, soms met gehuurd rijtuig voor 44 gulden. Soms met de trekschuit of snikken als wanner men naar den Helder 2 en naar Texel 3 dagen te reizen had, terwijl men nu die reis deed in 3 uren.

27 Juny 1867. Naar den Helder, Haarlem, Westzaan, Amsterdam, daar Aurelia en Griet op de Lemsterboot bezorgd. Westzaan, Amsterdam, Utrecht. Toelatingsexamen Menno. Westzaan, Velzen, enz.

11 September 1868. Westzaan. In Amsterdam in eenige winkels. Ruim 12 uur met het spoor vertrokken met de Heer Ments van Texel en Bosch afgescheiden predikant te Oosterend. In den Helder blijven eten bij Dyserink. Hij bragt mij te 6 ure naar de Texelsche Boot.

7 April 1869. Het orgel geprobeerd door den organist van den Helder in bijwonen van een groot getal personen.

4 September 1869. Te 7 ure [van den Helder] naar Texel met de Pastoor van Cocksdorp en meid en kind zijner zuster. Hij is zeer verstoord op Dominee Riet.

18 December 1869. Bij Menno te Amsterdam. Wij beiden des morgens 8 uur naar ‘t Spoor, 8 uur 40 naar den Helder. Naar Dyserink.
Dominee Dyserinck denkt niet aan trouwen ten zij met ene rijke vrouw [hij trouwt later met een dochter van Bok, Johanna, maar die was toen niet rijk meer].
Tegen 4 uur weder naar de Breuk vertrokken en daar gewacht tot half 6. Wij kwamen omstreeks 8 uur te huis tot groote blijdschap van ons en Katrina en Sina.

10 February 1870. Aan’t Nieuwe Diep. Fel koud O/N wind, aan de haven lag alles vol ijs, ook rondom Texel voor zoover men zien kon. Ik hoorde bevestigen dat de stoomboot maandag te 9 ure aangekomen en terstond weer vertrokken was en sedert geen overtogt had plaats gehad. Er werd mij dan ook geen hoop op een spoedig vertrek gegeven. Schipper Pieter Bruin zal mij waarschuwen zoodra de vlet overkwam [de boot vaart al 3 dagen niet]. Ik ging met Dyserink terug en ontbeet met hem.
Weldra kwam er berigt dat de vlet overkwam. Ik pakte mijne zaken bijeen, om die te kunnen laten afhalen en spoedde mij weder naar den dijk. Ik zag in de verte de vlet met ijs en golven worstelen. Iedereen ontraadde het mij om, zoo ik enigzins blijven kon, den overtogt mede te doen. Ik vreesde dan ook dat daar ik welligt langen tijd aan felle koude zou zijn blootgesteld zonder voldoende beschutting, dit mij te veel zoude zijn, vooral toen ik de boot zag aankomen en opmerkte hoe de kleren der schippers door ijs verstijfd waren.
Ik besloot dus te blijven, terwijl Pieter Bruin die medeging, mij beloofde dat hij aan mijn huis zoude zeggen waar ik was.
Ik bragt Dominee Dyserink [van den Helder] naar de trein, vervolgens vestigde ik mij rustig in de Pastorij bij den warme kagchel.

11 February 1870. Bij Dyserink. Ik des morgens 9 uur naar den dijk. De vlet van Texel was reeds aangekomen en zou weder afvaren. Er was veel drijfijs in zee en vooral op de kust. Ik deed eene lange wandeling (daar het wel zeer koud, maar helder weder was) bijlangs de schepen. Niettegenstaande de felle koude was op een groot schip toch de bemanning in de masten en zelfs in de top, om de zeilen af te laten of in orde te stellen. De Hullsche stoomboot, vannacht nog binnen gekomen, baande zich nog een verderen weg door het dikke ijs, gedurig achterwaarts en voorwaarts stoomende.
Ik liep een tijdlang en had veel gesprek met een bejaarden flinken Urker visscher, die mij van zijn eiland verhaalde, hoe er vroeger slechts 80, nu 130 vischschuiten waren. De bevolking, eerst 600 zielen, nu naar ik meen 1600. Armoede was er niet en soms ten gevolge van zeerampen door het vergaan van schepen en waarin de Nederlandsche Weldadigheid altijd zeer te hulp is gekomen.
Ik bij de Breuk koffij gedronken. Mevrouw Loman, die ik daar wilde spreken, was gister weer naar Amsterdam terug gekeerd. Ik ging weer naar Dyserink. Omstreeks 12 uur 2 schippers bij mij, de zee thans schoon van ijs, goede wind, enzovoort. Zij zouden mij in driekwart uur daar op de wal leveren, anders geen geld. Ik liet mij gezeggen.
Omstreeks half 1 aanvaardden wij de togt. Wij gingen in een kleine jol, ik met een doek om het hoofd en een jas van Dyserink omgeslagen, was vrij goed tegen de koude beschermd. Meestal zeilende kwamen wij over, het groote zeil op de ranke boot maakte mij wel wat angstig. Wij hadden weinig last van het ijs.
Binnen driekwart uur waren wij aan de wal (gedragen) nabij het trekkershuisje op den Hors. Toen moest ik nog (gevolgd door eene vrouw uit de Koog die mede overgekomen was, haar zoon diende in Anna Paulowna) een uur lang loopen met mijn reistas, eer ik aan den Hoorn kwam (de Mok over ging niet om het zwakke ijs), waar ik zeer afgemat bij Dominee Bakels aankwam. Hij zelf niet thuis.

13 Maart 1870. Zaterdag had Burgemeester aan den Helder voor Menno een hoog nummer getrokken, 57 terwijl 43 al vrij was.

2 Juny 1870. Ik kwam omstreeks 4 uur aan den Helder. Even bij de kleermaker Meijer, die met mijn pak nog niet begonnen was. Ik sprak in een winkel de jonge mevrouw Bok-van Herwerden.
Bij de Breuk. Te 6 ure met de stoomboot naar Texel.

10 July 1870. Zondag. [Meid] Kee vanmiddag met gezelschap naar de Heldersche kermis gegaan.

17 July 1870. Zondag. Bij ‘t gaan naar de Kerk aan de Waal sprak ik Sijbrand Keyser, die mij verontrustende berigten over de uitgebroken oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland mededeelde uit de Heldersche Krant van gisteravond. 4 ligtingen alhier opgeroepen.

22 Augustus 1870. Krans bij mij, eerst alleen Vrendenberg en Bakels en vrouw (de advertentie in de Heldersche Courant over Wieringa, zoo onmisbaar tegenover zijn moderne amptgenoot, besproken. Bakels had wel lust daaromtrent een openbare vraag te doen).

30 October 1870. Met Katrina en Sina naar de Kikkert, eene zeer talrijke vergadering waarin, na een korte Openingsrede van de Praesident Pieter Koning, de Heer Weber, Hulponderwijzer aan den Helder, met krachtige stem en vrij goede voordragt eene Redevoering in twee afdeelingen hield tot aanprijzing van het lidmaatschap van het Roode Kruis, waarin de scherpste schilderingen van de akeligheden van veldslagen enz niet ontbrakken, afgewisseld met een menigte dichtstukjes of versregels van verschillende dichters. Over het geheel voldeed de lezing zeer goed. Daarna, na pauzes waarin de vergadering zich zoo rumoerig toonde dat ik haast van zins was haar te verlaten, trad Dominee Bakker op met eene bijdrage dat de afschuwelijke Oorlog niet anders dan door toegenomen liefde kon verdwijnen en men van deze blijk moest geven door toetreding tot het Roode Kruis. Buisman had bedankt om eene bijdrage te doen. De vergadering duurde van 7 tot 10 uur.

28 January 1871. Laatstleden woensdag zijn de postschippers, met de ijsboot achter zich, van den Hors af geloopen tot aan de Heldersche dijk zonder eenig water te ontmoeten. Dit was in zeer vele jaren niet gebeurd. Het blijft altijd vriezend weer.

30 January 1871. Vandaag geen post van den Helder aangekomen.

2 Mei 1871. Koekebakker vertrekt des morgens te 7 ure om met den 2den boot naar den Helder te gaan.

9 Mei 1871. Naar het Raadhuis om een lid voor Provinciale Staten te stemmen (Bosch Reitz van den Helder).

4 July 1871. Des voormiddags naar de Tent gewandeld, aldaar koffij gedronken, aldaar Wieringa, Bakels en Mina. Te 12 ure kwamen volgens afspraak Dominees Bron en Cremer, den Heren Rinner en Klink (zangmeester) met enige anderen, met 70 kinderen, de oudsten van de Zondagsschool van Den Helder, met een goede voorraad levensmiddelen. Zij vermaakten zich dapper met loopen, spelen, zingen, kegelen, marcheren in de Zandkuil onder leiding van Bakels, Vrendenberg [en Huizinga].
Na het eten vonden wij de kinderen in de Lindeboom en trokken daarmede door het dorp (de predikanten bezagen de Gereformeerde Kerk en onze Kerk). In het park onder een grooten toevloed van menschen zangoefeningen. Vervolgens weer in den Lindenboom, waar de Burgemeester de kinderen op bier onthaalde, waarop Vrendenberg en ik vertrokken. Het gezelschap zou, na rust en etenstijd op de Tent, met een extra boot weder des avonds terugkeeren. Het weder was vandaag meerendeels gunstig, meest zonneschijn.

24 September 1871. Des namiddags bij Vrendenberg en Ensing over het in de Heldersche Courant in te zenden stuk over ons Departement van ‘t Nut.

12 January 1872. Boetje bragt mij tegen half 8 naar ‘t Station [Koog aan de Zaan], ik vertrek. Te Uitgeest moest ik 5/4 uur wachten, vertrok vervolgens naar Den Helder.

13 January 1872. Aan den Helder bij de Breuk. Des morgens te 7 ure met de postschuit naar Oude Schild in 50 minuten. Met de wagen van J.C. Bakker, door Sina mij tegemoet gezonden, naar huis.

19 February 1872. Des morgens 8 uur er op uit om Dyserinck van de diligence te halen. Des voormiddags met hem het dorp doorgewandeld, de Roomsche Kerk bezien.
Krans bij mij. Aan het middagmaal hadden wij Bakels en vrouw, en Koekebakker en zuster. Des avonds samen naar de Nutsvergadering.
Dominee Dyserinck Redevoering over “het ware Levensgenot als niet te vinden in hetgeen wij HEBBEN maar in hetgeen wij ZIJN, ook niet in hetgeen wij ons verbeelden te zijn” (maar dit deel liet hij ter bekorting achterwege, daarin handelde hij over het eergevoel, tweegevecht enz). Vervolgens deed hij eene bijdrage (vroeger reeds in de Heldersche Courant gedrukt) over de Verveling. Daarna nog eene getiteld “Snippers” (geestrijke gedachten). Hij droeg alles zeer goed voor en voldeed met alles zeer goed. Bakels las nog voor een stuk uit de Tijdspiegel September 1871 “uit mijn werkkring” van dominee Heering. Zeer goed voldaan. Het was zeer vol, alle kaartjes in beslag genomen.
21 February 1872. Dyserinck weer vertrokken. Ik had hem 10 gulden honorarium uitbetaald, anders had hij niet willen lezen. Hij vroeg mij mijn portret, ik zou het zijne hebben.

28 July 1872. Dirk plaatste in den Heldersche Courant van l.l. woensdag een opstel “Texelsche Oudheden”, om een onzinnig stuk (van Westenberg en Wieringa?) ten toon te stellen.

3 Augustus 1872. Des avonds Ensing even hier met de Heldersche Courant behelzende een lang stuk van dominee Wieringa waarin hij het gevoelen verdedigt dat de leden van de Gemeenteraad gekozen moeten worden in evenredigheid van de geloofsbelijdenissen der burgerij. Ensing zal met Bakels daarop antwoorden voor het laatst.

6 Augustus 1872. Een stuk van Ensing en Bakels, en een ander van Koekebakker in de Heldersche Courant (tegen Wieringa).

28 January 1873. Deze gansche maand heb ik verzuimd dagelijksche aanteekeningen te maken, meestal door drukke werkzaamheden weerhouden. Nogtans moet hier bepaald vermeld worden de geheel buitengewone weersgesteldheid van deze maand ofwel van deze geheele winter. Het weder was zoo zacht alsof het lente ware. L.l. zaterdag liep ik in den tuin door een paar vrij digte zwermen muggen, terwijl rondom mij bloemranden waren van Primula veris en meibloempjes en heesters met groene knoppen of bladeren. Sneeuwklokjes bloeijen, hyacinthen hebben hunne bloemknoppen al boven de grond, tijlozen hoog boven de grond.
Zondag een week hadden wij een barometerstand zoo laag, als die in den Helder nooit lager was waargenomen bij betrekkelijk goed weder, doch te Parijs woedde in dien tijd een vreeselijk onweder, zoo als daar in geen 65 winters had plaats gehad. Ik had de barometer het laagste op 73 duim (aan den Helder 72). Nu sedert een paar dagen is de vorst ingevallen, zoodat men vandaag op ‘t verdronken land kan schaatsenrijden.

13 Mei 1873. Cornelis Pietersz Keyser hier om mij mede te deelen hoe hij bij Westenberg was geweest voor diens oproeping van schuldeischers van den boedel der weduwe P.J. Bakker, Antje Hoogheid en hoe brutaal deze hem bejegend had. Hij was nu naar de weduwe nog eens geweest (met Meester Klok) om alles nader te onderzoeken en nu bleek dat Westenberg wel degelijk zijn zoon op haar afgezonden had om haar te bewegen hem (Westenberg) in die boedel werkens te laten zijn en dus haar weinig goed nog in te palmen. Hij las mij eene advertentie voor die nu in de Heldersche Courant zou komen.

30 July 1873. De uitslag der stemming was dat Loman toch gekozen werd, trots alle tegenstand in de Heldersche Courant (waartegen een artikel van Ensing).

15 December 1873. Menno en Koekebakker des avonds naar de uitgeschreven vergadering van belangstellenden in de Werkverschaffing, ten behoeve waarvan Menno eene opwekking in de Heldersche Courant had geplaatst.

19 January 1874. Des middags krijgen wij telegram van Leeuwarden van de voorspoedige bevalling van Dolfina, van Johanna. Briefkaart naar Sina te Wormerveer, ik zend door Moojen eene advertentie in de Heldersche Courant.

7 November 1874. [Via Enkhuizen (niet naar Wormerveer wegens vertraging) met de trein van Zaandam naar den Helder, de stoomboot naar Texel, diligence naar den Burg].

29 November 1874. Des avonds bij Dominee Vrendenberg, aldaar zijn zoon Hendrik, die gekomen was om den Helder eens op te nemen, waar hij beroepen was. Hij weet nog niet wat hij doen zal daar hij zich vele honderden in tractement verminderen moet en den Helder toch nog geen Hogere Burgerschool heeft voor zijne kinderen.
12 December 1874. Vrendenberg heeft aan Katrina verteld dat Hendrik het beroep van den Helder heeft aangenomen.

28 Maart 1875. Paaschdag. Brief van Sina uit Wormerveer. Zij wil morgen over 8 dagen hier komen als ik haar dan van den Helder haal. Ik schrijf haar dat ik liever zou zien dat zij zaterdag kwam begeleid door Dominee Feenstra.

13 July 1875. Hendrik Vrendenberg van den Helder verhaalt van zijn drukke bemoeijingen in vereniging met de overige predikanten, om eene Bewaarschool te stichten, die er niet is, behalve eene van de Roomsch-Catholijken, die zeer veel kinderen trekt ook van Protestanten, die daar allerlei Roomsche manouvres, gebedjes, versjes leeren.
Hij verhaalt hoe hij pastoor Koentze van Alkmaar heeft horen preeken op Sint Peter en Paulus, over de woorden “Ik ben zwak, nogtans ben ik sterk” (magtig), toegepast op die Apostelen, maar vooral op Pius IX. Zijne zwakheid, zoodanig voorgesteld (door den “Roover-Koning” gevangen) alsof men de afgematte grijsaard daar op zijn bosje stroo zag liggen. Daartegen over zijn sterkte. Wat hij al gedaan heeft en nog doet in ‘t Godsdienstige en Staatkundige en wat de geloovige Christenschaar thans doen moest.
Zij ook schijnt zwak, maar is toch sterk. Wat hebben de dappere Zouaven niet gedaan voor de Heilige Stoel, wat zullen zij ook nu nog kunnen en willen en moeten doen?
Zijn geheele rede was als eene opwekking tot opstand, tot strijd voor de Godsdienst met de wapens in de hand.

22 July 1875. Van voormiddag kregen wij het hoogst verblijden telegram van Ouddorp dat Sina bevallen was van een flinke jongen (Jakob), vannacht te 2 ure. Wij hebben onzen blijdschap zoeken te kennen te geven door een hun toegezonden telegram, mede [een] aan broeder Juriaan. Advertentie in de Heldersche Courant.

1 September 1875. Vannacht nog harde wind. Te 8 ure vertrok de familie. Ik begeleidde ze tot het Oude Schild, vanwaar zij met de Ada (zeer hoog water) naar den Helder vertrokken. Zij verwachten vanmiddag de Zijlstra te Nieuwe Diep en hopen vanavond althans te Harlingen te zijn.
2 September 1875. Zeer schoone zomersche dag. Eerst vanmorgen ontvingen wij het verwachtte telegram van Samuel uit Harlingen. De Zijlstra was gister te laat gekomen, zij waren dus eerst vanmorgen half 4 van ‘t Nieuwe Diep vertrokken en te 8 ure te Harlingen aangekomen.

2 December 1875. Des avonds met Katrina naar Ensing, hij zelf eerst niet thuis. Bruno Bok aldaar, verhaalt van zijne reis naar ‘t Nieuwe Diep, zijne moeder aldaar bezocht. De voorstelling door hem in den Helder bijgewoond van Mina Kruseman, Elisa Baart en … Gerritsen bijgewoond. Veel daarop aan te merken. Zij ook logeerden in den Burg, stelden zich daar zeer luidruchtig aan.

25 Maart 1876. Katrina en ik bij Koekebakker te Wormerveer, te half 10 naar den trein naar Uitgeest. Daar ontmoetten wij Eduard Bok die naar den Helder ging. Hij was met genoegen in zijn tegenwoordige werkkring bezig maar verlangde wel naar uitgebreider kring, wilde gaarne de wijde wereld in. Maar hij stelde het uit zoolang zijn moeder nog leefde die dat hoogst ongaarne zien zou.

1 April 1876. Uit de Heldersche Courant zie ik dat T. Mets te Oude Schild vandaag zijn 50-jarig feest viert als postschipper en kapitein der boot. Ik feleiciteer hem met briefkaart.

5 April 1876. Henriëtte Bok hier, sinds eenigen tijd aan den Helder geloogeerd [bij Dyserink]. Haar moeder verkeert steeds in zeer treurigen toestand.

2 Juny 1876. Brief Samuel: 8 July wordt vanwege de Dierkundige Vereeniging aan den Helder een Zoölogisch Station geopend. Ik wil daar een paar dagen zeedieren gaan onderzoeken.

28 Juny 1876. Omstreeks 8 uur ontvangen wij een telegram van den Helder van neef Egge J. Huizinga, dat hij met gezelschap morgen met de eerste boot wil overkomen.

2 July 1876. In de kerkekamer sprak ik mijn diep gevoel voor hem uit. Op zijn dringende uitnoodiging bleven wij, de collega’s en vrouwen enz, bij hem koffijdrinken, aldaar de oudere en de jongere Hendrik Vrendenberg. De jongere zeide, dat op den Helder ‘t onderwijs van den Heer Hissink aan zijn zoon Cornelis hem zeer goed voldeed. Hij praefereerde ‘t boven dat van een R.H.B.S.

19 Augustus 1876. Samuel des morgens vroeg naar den Helder, waar hij werkzaam was in ‘t Zoölogisch Station. Ook op 21 en 22 Augustus 1876.

21 November 1876. Te half 1 gewandeld naar den Hoorn, aldaar met Bakels ter begrafenis van Meester Hillenius. Bakels deed een zeer goede toespraak. De dochters waren zeer hartstogtelijk bedroefd. Ik deed een toespraak bij de wederkeer. Jan van den Helder en Johannes van Westzaan ontmoet.

19 Maart 1877. Te 2 uur tehuis komend vernam ik dat de toestand van Anna, dochtertje van de weduwe Duinker zeer ongunstig was en dat deze zeer verlangde en mijne tusschenkomst riep opdat er straks bij de begrafenis van de vrouw van Gerrit Kikkert de klok NIET werd geluid.
Ik spoedde mij naar Gerrit Kikkert om te beproeven hem te bewegen dat hij niet zou doen luiden, maar vruchteloos. Hij vond geen reden om dat oud gebruik ook thans niet te volgen.
Te 3 ure begrafenis, aldaar talrijke vergadering, een broer van de overledene van den Helder. De andere broer, de schrijver Dirk Dekker, was verhinderd te komen. Natuurlijk de geheele familie Kikkert, Moojen enz, Westenberg, Bruin enz.

18 April 1877. Het blijft altijd een zeer koude wind.
Des middags wordt ik verzocht om in het Gesticht Cornelis Schagen, zeer ziek zijnde, eens toe te spreken, gelijk ik doe. Aldaar lag ook Hendrik Cornelis Roeper, hevig lijdende aan asthma. De moeder verhaalt van zijn voetreis (zonder geld) van Alkmaar naar den Helder in een stormigen, regenachtigen nacht, van paal tot paal zich voortslepende en zijne hevigen dorst van de koorts zoekende te lesschen door uit zijn schoen geschept water te drinken. In 2 dagen geen eten gehad. Hijzelf natuurlijk geheel druipnat. Het was de eerste maal dat ik hem wederzag na de ontmoeting in het Tuchthuis te Leeuwarden. Ik kon echter ditmaal niet met hem spreken.

8 Juny 1877. Naar den bijkans 92-jarigen P. Langeveld, aldaar op ‘t laatst P. Koorn. De oude man verhaalde veel van zijn herinneringen omtrent de verschillende regeeringen waaronder hij geleefd had (geboren in 1785), van Willem de V-de af aan, van de komst der Franschen hier te lande, het dansen om de Vrijheidsboom (te Beverwijk), de landing van de Engelschen, de slag bij Castricum (hij had het slagveld bezocht), Schimmelpenninck, Lodewijk Napoleon.
[Over] het Bewind van Verheul aan den Helder die gelukkig den Texelaars gespaard had niettegenstaande hun verzet tegen de regeering. Zij waren hier zeer oproerig. Hij had Texel licht geheel en al plat kunnen schieten.

4 November 1877. Van voormiddag Monsieur Glijnis even hier met 3 leerlingen, gaande naar Bakels. Twee daarvan waren Russische knapen uit Petersburg, die nog niets anders dan Russisch kenden. Betsy was dagelijks bezig met hen Hollandsch te leeren. Hun vader was overleden. Door bemiddeling van Gillot waren zij hier geplaatst om een Hollandsche opvoeding te ontvangen. Zij waren van de Grieksche godsdienst. Op verzoek van de moeder hadden zij heiligenbeeldjes in hunne bedsteden. De vader was Hollander van Vriesenveen, de moeder Russin. Een oom woonde als Officier aan den Helder, die had ze gebragt. De Kerk van Gillot betaalde voor hen.

21 November 1877. Daarna te 7 ure Katrina en ik Met Bakels en Fokel naar de Kikkert. Daar hoorden wij in een expres belegde vergadering van Volksonderwijs Dominee Carpentier Alting van Dockum eene Voorlezing houden tot krachtige aanbeveling der zaak, met uitstekend genoegen.
Katrina, Fokel, Dominee de Lang en ik bij den Heer de Holl boterham gegeten. Aangenaam kennis gemaakt met Dominee Alting. Hij moest van de week nog driemaal lezen, morgenavond te Winkel, dan te Niedorp en te Wieringerwaard (gister aan den Helder).

1 December 1877. Des avonds [geschreven] aan Dominee Pool aan den Helder met postwissel voor de Evangelische Maatschappij en aanvrage om 150 exemplaren “Bijbelboek voor ’t Godsdienstig leven” (voor ’t Bijbelgenootschap) en aan Dominee Bron met postwissel voor ’t Nederlandsch Hervormd Zendelingengenootschap.

3 January 1878. Verslagenheid aan den Hoorn wegens het vergaan van een Heldersche loodskotter no. 8 met 9 man op de hoogte van IJmuiden.

17 February 1878. Laatstleden vrijdag hadden wij een regt genoeglijke avond in de Lindeboom. Vergadering van de Protestantenbond, onder het gehoor van Dominee Hendrik Vrendenberg van den Helder, die eene belangrijke en krachtige improvisatie hield van anderhalf uur. Eerst sprak hij over de gewaarwordingen die het weder betreden van zijn geboorteland bij hem veroorzaakte in die onstandigheid waarin dit geschiedde, die de oprigting van eene Afdeeling van de Protestantenbond noodzakelijk hadden gemaakt. De hoofdzaak van zijne volgende Rede was om aan te toonen dat de voorstanders der Nieuwe Rigting niet al te laag op de Orthodoxie moesten nederzien, vermits beider beschouwingen, hoe ver ook uiteenloopende, toch in dezelfden bodem wortelden.
De Orthodoxen en de Modernen hadden beide evenzeer behoefte aan een woord= eene Openbaring Gods, maar de één vond het in den Bijbel, de ander in de Natuur, de Geschiedenis en zichzelven. Beide hadden diepe eerbied voor Jezus, maar de een vestigde meer het oog op uiterlijk, de ander op innerlijk krachtsbetoon. Ik hoorde hem met bijzonder veel genoegen.
Naderhand hield Dominee Post nog eene voortreffelijke improvisatie over de geschiedenis van het leven en werken van Galileo Galilei, als een profeet van den Nieuwen Tijd. Ook hem hoorde ik met zeer veel genoegen. De zaal was met toehoorders gevuld.
Des zaterdagmiddags dronk Vrendenberg hier koffij tot bij 1 uur. Hij was bij P. Koorn gelogeerd en zou vanmiddag weer vertrekken. Gesprekken over Gelderman. Hij wilde zich niet veel over hem uitlaten, maar gaf wel te kennen dat hij hem van eene zeer ongunstige zijde, wat zijn vroeger zedelijk gedrag betreft, kende.
Hij miste wel zeer het natuurschoon van zijn vroegere plaats Varsseveld, maar was overigens met genoegen aan den Helder. Zijn zoon Cornelis scheen wel lust te hebben om Officier van Gezondheid te worden.
Veel gesproken over de Bewaarschool, waarbij mij bleek dat het ons wel uiterst moeijelijk zal vallen die hier naar vereischte daar te stellen.

21 Juny 1878. Ik des morgens 7 uur op reis (wagen van Bakker) met Sina en de beide kinderen en meid Jaantje naar ‘t Nieuwe Diep. Wij met de Ada naar ‘t Nieuwe Diep, met de vigilante naar ‘t Spoor. Zij vertrokken te half 10 naar Rotterdam. Koekebakker zou met Guurtje te Uitgeest zich bij haar voegen. Hendrik Vrendenberg reisde met haar mede, gaande naar IJmuiden.
Ik den gepensioneerden Ambtenaar Jakob de Boer ontmoet, nu 68 jaar oud, wandelende met de 2 kinderen van zijn pleegdochter, gelukkig gehuwd aan een kruidenier in de Spoorstraat. Aaltje Luitse ontmoet. Voortgewandeld door het Fort Erfprins naar Huisduinen, daar een tijdlang omgedoold met mij binocle in de hand. Terug naar ‘t Nieuwe Diep langs den dijk, vooraf aan den Helder mij wat verkwikt, vooral door een zoete rust. Ik was erg vermoeid.
Toen het schip Stoomboot Prins van Oranje bezien, op mijn verzoek aan den Directeur Tegelenberg. De Amalia lag in lading en zou morgen vertrekken. De stuurman Dan Duinker had ik vanmorgen aan den trein gesproken gaande naar Alkmaar. De Tweede Hofmeester leidde mij rond, eetzaal 1ste klasse voor 60 personen, fraaij schilderwerk, rijke voorraad van zilverwerk voor de tafel enz.
Wederom rondgeslenterd, mij verkwikt bij de weduwe Luicks. Mij zeer verveeld tot dat eindelijk de Ada binnenkwam, waarin ik dadelijk rust zocht. Dan Duinker en Trijntje Keyser en Marretje C. Keyser vrouw van C. Kuiper aan boord. In de haven de Heeren de Holl en Van Wijngaarden. Dezen haalden de oude Heer van Wijngaarden af met den wagen van C. Keyser, hijzelf voerman. Van Wijngaarden dwong mij om met hem mede te rijden. Ik was blijde te huis te zijn.

7 September 1878. Vandaag Tentoonstelling aan den Helder van Floralia en Landbouw. De Flevo voert welligt een aantal bezoekers van Texel daarheen te 12 ure.

7 Mei 1879. [Oudeschild] Vandaar vertrok ik met de Diligence naar den Burg om mij niet al te zeer te vermoeijen met tegen den Oostenwind op te worstelen, in gezelschap van Visser, die wekelijks 3000 eijeren naar ’t Nieuwe Diep bragt en van een koopman, neef van den Lutherschen Dominee van den Helder, Schneider.

21 July 1879. Gister de brief gekregen waarbij mij 400 gulden Rijkspensioen wordt toegestaan, wat reeds voor ettelijke dagen in de Heldersche Courant was gemeld.


Terug naar de vorige bladzij