Zwangerschappen van Alida Meihuizen
de echtgenote van Jakob Huizinga


12 April 1837. Mij verklaard aan Alida Meihuizen.
21 Augustus 1838. De gelukkigste dag mijns levens, met Alida naar ‘t Regthuis. Trouwplegtigheid.


DIRK
24 Mei 1840 Naar Groningen. Alida doet met tante en Antje Romkes boodschappen (kinderzorg).
16 October 1840. Dirk geboren, te half 3 ‘s middags.

GRIETJE
5 February 1842. ‘s Nachts te half 12 Grietje geboren.

SAMUEL
11 April 1844. Ali spreekt van een belangrijk nieuws haar betreffende, nu voor ‘t eerst opgemerkt.
24 September 1844. Samuel geboren, zou eerst Samuel heeten, doch werd Samuel Peter. Doctor van Deinse was bij de bevalling behulpzaam, 10 minuten voor 12 ‘s morgens. Dirk was toen te spelen bij H. Plavier. Jufvrouw Burgemeester en de baker Grietje, de vrouw van Fehres, waren gehaald. Jufvrouw Burgemeester bakert ‘t kind voor ‘t eerst. Zij blijft hier tot den avond.
12 October 1844. Alida des morgens voor ‘t eerst weer met ons aan tafel ontbeten.
29 October 1844. De baker vertrokken.
3 November 1844. Alida doet haar eerste kerkgang met de vrouw van C. Keyser en met die van W. Bispinck.
19 January 1845. Alida gedurig pijn in de zijde, sedert de laatste kraam heeft zij gedurig over eenig ongemak geklaagd.
16 Juny 1845. Brief van Alida aan hare ouders: Gij zult wel denken, dat ik het er nog al breed afneem met mijn rust, nu het begroot mij zelf om een Meid bij de kinderen te hebben, maar ‘t is maar voor deze laatste dag of wat en op raad van Doctor van Deinse. Die dacht dat dit mij meer zou helpen dan een aderlating. Wij dachten dat ik gelaten moest worden, maar van Deinse zei dat het enkel vermoeienis was van ‘t sjouwen met Samuel en te korte nachten. ‘t Komt misschien mee daarvan dat Sam nog niet eet, nu mij dunkt in de eetkunst zal Grootmoeder of Tante hem nog wel eens les willen geven, wie weet of het dan niet gaat.
26 September 1846. Voormiddag half 11 kwamen wij op Texel aan.
Hartelijk verheugd was ook mijn lieve gade over onze wederkomst. Ik vond haar echter te bed liggende. Zij was zeer vermoeid geweest en voelde zich koortsig, vooral vrijdag, toen was het dat zij zeer leed door mijne afwezendheid, te meer daar zij mij reeds vrijdagmorgen had verwacht. Mijne tehuiskomst scheen haar wel wat op te beuren.
Doctor van Deinse bezocht haar trouw, 2 keer per dag. Het bleek hem alras dat de ziekte
zenuwkoorts was. Zij dacht steeds dat haar einde naderde. Reeds lang voor haar laatste kraam was de gedachte ook standvastig bij haar dat deze kraam “haar den dood zoude doen”. Ook in de weeën verliet haar dit denkbeeld niet, en ook toen zelfs, toen ik na hare gelukkige verlossing, haar aan de hals viel en gelukwenschte, zeide zij op haar gerustigen toon”Ja mijn lieve, maar wij zijn er nog niet, nog wil mij het denkbeeld niet verlaten van mijn naderend einde”.

KATRINA
27 Maart 1846. Samuel heeft verleden zondag een week (22 Maart) eene stuip gehad. Hij is des avonds en ‘s nachts vrij onrustig, waardoor Alida dan ook menigmaal zeer weinig nachtrust krijgt. Overigens is zij in haar toestand zeer wel.
8 Juny 1846. Wederom zeer schoone dag. Alida had het de laatste dagen met de buitengewone hitte somtijds zeer benauwd, maar is vandaag veel beter.
6 July 1846. Gisteravond te 12 ure vertrokken Simon Keyser en vrouw. Te 1 uur ging ik naar bed, doch op hetzelfde oogenblik riep mij mijne vrouw, vermits zij het noodig keurde om Doctor van Deinse te roepen. Te half 2 ure was hij hier. Kort daarop ook jufvrouw Keyser en Grietje Fehres als baker en kwart over 4 ‘s morgens werd onze Catharina of Katrina geboren. Alles ging zeer voorspoedig, schoon het geboorte-oogenblik moeijelijk was, echter minder dan met de vorige kinderen. De kleine is dan ook veel tengerder en minder zwaar dan hare 3 voorgangers.
Spoedig nam zij de borst en mijne Alida verkreeg eene rustigen slaap.
Ik terstond een brief geschreven naar ‘t Hoogezand en eene naar Westzaan, tegelijk met de advertentie. Ik was den ganschen dag zeer lusteloos doordien ik niet geslapen had.
Ik liet bekendmaking doen van de geboorte door Cornelis Kok (den Burg, Oude Schild, den Hoorn) voor 1 gulden en aan de Waal en verder over het eiland door Lotje voor 1,50 gulden.
Des avonds Doctor van Deinse hier. Jantje Boermeester als baker gekomen.
7 July 1846. Alida zeer wel, doch sliep weinig vannacht omdat de kleine vrij onrustig was. Overdag kreeg zij echter vrij wat slaap.
8 July 1846. Alida zeer wel.
Ik des namiddags bij Bok het kind aangegeven. Jufvrouw Keyser komt elke dag.
9 July 1846. Ali zit reeds eenige oogenblikken op.
10 July 1846. Alida schrijft reeds weder naar het Hoogezand. Dirk den dag bij Vrendenberg doorgebragt.
13 July 1846. Grietje Fehres hier.
14 July 1846. De baker Jantje Boermeester vandaag weer gekomen.
16 July 1846. Alida is gelukkig herstellende, schoon trager dan het zich had laten aanzien. Baert, Dekens en jufvrouw Burgemeester Antje Cornelis Boon deden van hunne belangstelling, door eenige gezondene versnaperingen, blijken.
18 July 1846. Alida heeft vrij wat last in den mond door uitslag. Zij zit daags eenige uren op, doch is nogal spoedig vermoeid.
12 Augustus 1846. Mijn vrouw is inmiddels geheel hersteld en deed haar eerste kerkgang (met Antje Dijksen van Bargen) aan den Burg.
24 Augustus 1846. Des avonds bij Van Deinse. Ik bragt hem een bankbillet van 25 gulden voor de dienst aan mijne vrouw bewezen bij hare twee verlossingen. Wij hadden reeds gemerkt dat hij iets van dien aard verwachtte.

SINA
19 February 1848. Alida moet zich om kramppijn en andere ongemakken, uit hare tegenwoordige toestand voortvloeijende, soms eene wijle in bed begeven.
23 February 1848. Alida wordt nog steeds geplaagd door plotselijke vliegende pijnen in de beenen enz.
14 Maart 1848. Des namiddags Jantje Boermeester bij Alida.
17 Maart 1848. Alida heeft het in den laatsten tijd en veel langer reeds dan eene maand, zeer ongemakkelijk gehad. Dikwijls veel last van kramp en later van het ongemak dat haar het zitten moeijelijk maakte, zoodat zij noodzakelijk des middags een uurtje moest gaan liggen. Overigens scheen beweging en deelneming aan de werkzaamheden haar meer voordeelig dan nadeelig te zijn. Des morgens werd het met opstaan veelal wat beter. Vanmorgen was zij ook niet regt vlug. Ik kon echter zonder veel zorg naar Oosterend gaan.
Toen ik thuis kwam vond ik Grietje Fehres bij Alida, die zij des middags tot hare geruststelling bij zich genomen had. Zij waren gezamelijk druk bezig met alles gereed maken, terwijl Alida tusschenbeide vrij wat ongemak had. Tegen 8 uur begaf zij zich te bed. Terwijl de Doctor (Van Deinse) en jufvrouw Keyser gehaald werden vertoonden zich reeds de voorteekens en, Gode zij dank, met een paar vlagen waren wij reeds vóór 9 ure zoo gelukkig van ons in een allerliefst meisje te mogen verheugen, dat voor nog weder een uur verstreken was reeds geheel aangekleed met volle teugen de moedermelk indronk. Van Deinse was hier weinig minder dan anderhalf uur geweest. Jufvrouw Keyser betoonde zoo wel als Grietje Fehres hare gewone dienstvaardigheid.
Ik schreef vervolgens brieven naar Westzaan en Hoogezand en begaf mij te 3 ure ter ruste terwijl alles hier in huis in den besten welstand was. Dank aan God voor zoo veel zegen.
18 Maart 1848. [Geboorte Sina] Jan Lammertsz List bragt de boodschap aan Lotje aan de Waal, om in de Waal en Oosterend enz. aanzegging te doen. Guurtje Dros deed het aan den Burg, Klaas Geus aan ’t Oude Schild, den Hoorn, de Westen, enz.
Samuel en Grietje werden bij mevrouw Baert gehaald. Alida at reeds gisteravond en vanmorgen met smaak haar boterham en had vannacht rustig geslapen. De kleine Sientje laat niets van zich hooren en is volmaakt rustig. De baker Jantje Boermeester kwam omstreeks den middag. Ik schreef aan Jan Zunderdorp om de advertentie in de Haarlemmer Courant eerst woensdag te doen plaatsen.
19 Maart 1848. Samuel en Grietje waren vandaag bij Plavier, Dirk bij Vrendenberg. Alida is voortdurend zoo wel als men het slechts wenschen kan, zoo ook de kleine. Beiden eten steeds met smaak.
20 Maart 1848. Bij den Heer Bok (hijzelf naar Rotterdam) onze Sina aangegeven.
Samuel en Grietje vandaag bij Baert, Alida best.
21 Maart 1848. Samuel en Grietje bij Burgemeester. Alida zeer wel, behalve pijn in het lijf.
22 Maart 1848. Samuel en Grietje vandaag bij Fehres, Dirk bij Burgemeester. Des avonds jufvrouw Burgemeester en jufvrouw Flens hier. Alida dikwijls last van kramp.
23 Maart 1848. Alida vandaag veel vlugger dan gister. Samuel en Grietje vandaag bij Baert, Dirk bij Vrendenberg.
24 Maart 1848. Alida vannacht weinig of niet geslapen doordien de kleine Sina des nachts vrij onrustig is. Samuel en Grietje vandaag bij Vrendenberg.
Alida was vandaag zeer vlug, maar is nog zeer krachteloos. Zij komt des avonds even af terwijl het bed opgemaakt wordt, maar bezwijmde daarbij.
25 Maart 1848. Alida een zeer rustigen nacht gehad doordien Sina goed sliep. De kinderen vandaag voor ‘t eerst allen te huis.
26 Maart 1848. Zondag. Het gaat met Alida zeer goed, ofschoon zij nog steeds zwak blijft en nog niet wel kan opzitten. Ik des middags even bij den Heer Baert. Zijn vrouw ongesteld
29 Maart 1848. Alida blijft nog zwak, zij kan nog weinig opzitten en heeft nog vrij wat last in de rug.
1 April 1848. Alida begint wat aan te sterken. Sina heeft soms tijden dat zij zeer schreit.
2 April 1848. Jantje Boermeester, de baker, des avonds naar het Oude Schild. Alida was vandaag zeer vlug.
3 April 1848. De baker naar ‘t Oude Schild. Het kind oppassen valt Alida lastig.
4 April 1848. Alida was vanmiddag lang niet vlug, door ‘t bezoek (Trijntje Jakobs Dijksen en haar zuster Geertje) beterde het wat.
5 April 1848. Onze Sientje verlaat ‘t pak.
19 April 1848. Des avonds Mevr. Bok hier (kraamvisite).
23 April 1848. Alida deed haar eerste kerkgang na hare bevalling.

MENNO
3 January 1850. Alida gister bijkans den geheelen dag en vannacht zware kiespijn, de Doctor brengt door het aanraken met creosoot eindelijk beterschap aan.
4 January 1850. Ik word te huis geroepen, Alida niet regt wel, de baker Grietje Fehres komt. Doctor Scheurleer is naar de Cocksdorp.
11/12 January 1850. Mijne vrouw had weder vrij wat last van tandpijn. Zij had ook veel te lange dagen gemaakt, des woensdags een van 26 uur.
Des donderdags zou zij vroeg naar bed gaan, het werd echter omstreeks 9 uur. Zij kon de slaap niet vatten in de middenkamer. Reeds vermoede zij dat er iets gebeuren zoude, ofschoon zij het niet zeide. Zij ging nu in de achterkamer, daar raakte zij eindelijk in slaap. Ik zou die nacht geheel of gedeeltelijk opblijven en zat met de kinderen in de middelkamer. Marretje bleef bij mij tot 12 uur.
Tegen 2 uur, toen Sientje bij mij in de kinderstoel zat (ik las uit de Godgeleerde Bijdragen, het leven van Dominee Sibelius, medegedeeld door Tydeman) riep mij mijne vrouw. Haar uur naderde. Ik riep Keetje en Marretje. Deze haalde Doctor Scheurleer, die omstreeks 2 uur hier was. Wij konden echter nog rustig een pijp rooken en een kop thee drinken. Te 5 ure kon den Doctor weer heen gaan. Ik begaf mij ook ter ruste.
Wij hadden ook Grietje Fehres geroepen, deze bleef met Keetje op. Toen ik omstreeks half 8 weer bij mijne vrouw kwam, was het meer zeker dat hare ure daar was. Wij haalden ook Dirkje Freriks, daar jufvrouw Keijser den laatsten tijd ongesteld was geweest [zinkings in het hoofd] en nu vrij ziek was.
Te half 10 ure of iets vroeger (de klok ging wat voor) werd onze Jurriaan Menno geboren. God lof, zonder veel moeijelijke arbeid der moeder, die ook naderhand zeer wel was. Alle pijnen van vroeger, tandpijn, inflammatiepijn, of hoe zal ik het anders noemen, waren geweken.
Om den middag was Alida zeer flaauw, dit verwekte ons vrij wat zorg. Daarop echter viel zij in eenen rustigen slaap, waaruit zij verkwikt ontwaakt. Des namiddags kwam de kleine goed aan de borst.
Ik besteedde mijn tijd tot brieven schrijven. Een aan Pieter Klaasz Kuipers met eene boodschap voor Lotje om de geboorte aan alle leden te de Waal en Oosterend bekend te maken. Een aan Dominee Huizinga aan den Hoorn. Dirk Reindertsz de Vries bragt de boodschap buiten den Burg, zijne vrouw in den Burg.
Des namiddags kwam de baker Jantje Boermeester, daarop gingen Dirkje en Grietje Fehres heen.
Ik schreef nog naar Westzaan en Hoogezand en ging des avonds 9 uur slapen en stond vanmorgen 2 uur weer op. Sedert hield Samuel mij bestendig gezelschap, gedeeltelijk ook Sientje en Katrina. Zij waren allen zeer vlug, over het geheel waren dat alle kinderen vandaag. Dirk, Samuel en Katrina waren zeer blijde met hun kleine broer. Sientje schreide er van toen zij hem in ‘t wiegje zag liggen.
Mijne vrouw is vandaag zeer vlug geweest. Zooeven hebben wij onze avondboterham gezamenlijk, blijde en dankbaar voor Gods weldadigheid, gebruikt.
Ik ben vanmiddag even bij W. Bok geweest om het kind aan te geven. Even bij Notaris J.L. Kikkert over 5 mud steenkolen te bestellen of te verzoeken (want onze brandstof kort zeer in, ‘t is nu alle nachten op 2 plaatsen vuur en ‘t is vandaag fameus koud geweest en is het nog, zoodat de kagchel gloeijen moet).
Nu denk ik ter ruste te gaan. ‘t Is bij half 12, dus een lange dag van 2 uur af. Voor ‘t eerst zullen wij het wagen om niet te waken, terwijl ik 2 kinderen bij mij neem in de middelkamer en Jantje Sientje bij zich zal nemen achter.
13 January 1850. Mijne vrouw en de kleine Menno hebben eene beste nacht gehad. Hij heeft den ganschen nacht doorgeslapen. Ook met de andere kinderen is het zeer goed gegaan, ik ben geheel niet van ‘t bed afgeweest.
Zulk een goeden morgen hadden wij in lang niet gehad. Ik predikte dan ook aan de Waal met veel gevoel over de woorden: “Ik ben geringer dan alle deze uwe weldaden!”.
18 January 1850. Heden is onze Menno 8 dagen oud. Reeds is hij aanmerkelijk gegroeid. Met de moeder gaat het uitstekend. Zij heeft na hare kraam volstrekt geen ongemak gevoeld en is zoo gezond als het zijn kan. Zij loopt reeds van uur tot uur om zoo te spreken, uit en in ‘t bed, eet en drinkt en slaapt goed. Grietje Fehres zeide straks dat zij er meer uitzag als een bruid dan als een kraamvrouw.
22 January 1850. Met de kraamvrouw en de kleine Menno gaat het voortdurend in alle opzigten naar wensch. Alida is het grootste deel van de dag weer op de been en kent geen ongemak. De kleine is zeer rustig. Met de andere kinderen gaat het ook zeer goed. Dirk gaat weer naar school, schoon zijn voet nog niet genezen is. Samuel is nog niet regt vlug, ook Katrina niet. Sientje kan ook nog niet loopen, maar beiden hoesten zeer weinig meer. Eergisternacht heb ik bij Katrina den geheelen nacht de kwispedoor niet noodig gehad. Dat sterk ophalen is dezer dagen geheel opgehouden.
Gister was het welligt de koudste dag van deze winter.
Mijne vrouw ontvangt nu van tijd tot tijd onderscheidene bezoeken. Zondag de 10de dag Neeltje Hans en Martje Wilkes, gister mevrouw Baert en Grietje Pieters Keijser, van voormiddag mevrouw Scheurleer en echtgenoot.
26 January 1850. Het gaat voortdurend zeer goed met Alida en met de kinderen. Alida komt sedert een paar dagen weer over huis, schoon zij tusschenbeide nog wel hare zwakheid gevoelt. De kleine Menno groeit goed. Het hoesten van de andere kinderen is niet veel meer. Sientje neemt in vlugheid toe, zij begint nu weer te kruipen over de vloer evenals toen zij nog nooit geloopen had.
5 February 1850. Grietjes verjaardag. Verleden week was de hoest onzer kinderen zeer onbeduidend. Thans hoesten zij allen weer sterk, Katrina en Sientje wel weder het sterkst, maar ook Samuel en Dirk. Met Alida gaat het best, schoon zij hare krachten nog niet geheel weder terug heeft.
10 February 1850. Alida doet haar eerste kerkgang, zij meent nog nooit in zoo goeden welstand haar kerkgang na de kraam gedaan te hebben.

DE LAATSTE KRAAM VAN ALIDA MEIHUIZEN
2 Mei 1851. Vannacht te half 3 ure werden wij opgeschrikt door eenen zwaren donderslag, zoodat wij terstond te bedde uitsprongen. Het onweder dat reeds te 12 ure begonnen was duurde tot 4 uur, althans toen hebben wij er niet meer van vernomen.
De ontroering door ‘t weder veroorzaakt was waarschijnlijk oorzaak, dat mijn vrouw zich opeens en nu weer voor ‘t eerst in een toestand gevoelde die ons stof gaf tot menigte van stille, maar ernstige overdenkingen.
25 Augustus 1851. In een brief aan moeder en zuster: Menno ziet er kostelijk uit en is zoo gezond als een visch. Sientje wordt een dikke meid en leest met Katrina de letters. De laatste is wat agterlijker in het leeren als wij gewoon zijn, maar begint nu aardig te breijen. Samuel is even zoo leergierig (als het op praten aankomt) als hij speelziek is. Grietje is een voorbeeld van vlijt en netheid. Onze Dirk blijft even leerlievend. Wij hebben waarlijk al een groot geluk met onze kinderen.
Mijn vrouw houdt zich nog al goed, ofschoon zij soms door haar positie vrij wat vermoeid is en nu en dan lastige benauwdheden heeft. Ik zelf ben gezond.
28 September 1851. Brief aan Westzaan: Menno begint al ‘t versje op te zeggen “Vader en Moeder weten‘t best, wat ik doen en laten moet”.
Mijne vrouw is Gode zij dank! doorgaans ook nog al wel, ja over het geheel zeer gezond, ofschoon zij de moeijelijkheden van haren toestand meer en meer gevoelt. Wij hebben ons dankbaar daarin te verheugen, dat deze moeijelijkheden thans zooveel minder zijn dan de vorige keer, toen wij daarenboven de kinkhoest onder de kinderen hadden.
25 October 1851. Brief aan Westzaan: Wij zijn op dit oogenblik zeer welvarende. Mijne vrouw heeft echter in den laatsten tijd, reeds sedert een week of 3 of meerder, vooral de laatste dagen der vorige week, zeer geleden aan kramppijnen, evenals of het oogenblik van hare bevalling daar was. De Doctor gaf daartegen een middel en verordende pappen op haar lijf, waardoor dan ook de kwaal gelukkig geheel geweken schijnt. Dat zij tusschenbeide vermoeijd en krachteloos is, brengt haar toestand mede.

31 October 1851. Ik zal beproeven het een en ander neder te schrijven over de treurige gebeurtenis dezer laatste dagen, het sterven mijner onvergetelijke lieve vrouw op eergisteravond 29 October te 11 ure.
Haar sterfbed, gelijk haar geheel verloopen leven, getuigde daarvan toen zij in een oogenblik der verademing van haar duldelooze smarten niet het meest haar eigen lot beklaagde, maar dat van haar Doctor, die eene zoo zware taak bij haar bed te vervullen [had] en die van ons, die haar zoo bitter moesten zien lijden.
[Over de bezoeken aan Westzaan en Hoogezand] Zij zelve schijnt steeds een voorgevoel te hebben gehad (misschien dat de leden der familie zich dit ook nog wel uit haar afscheid zelve of voorafgegane gesprekken zullen herinneren) dat zij haar hier beneden niet weder zou ontmoeten. Voor mij althans gaf zij meermalen haar gevoel te kennen en hare verzekerdheid hieromtrent nam toe met den dag. Zij kon op het laatst bijkans niet anders spreken van toekomstige gebeurtenissen dan in de vooronderstelling dat zij ze, na hare op handen zijnde bevalling, niet meer aanschouwen zou. In de laatste maanden harer zwangerschap meende zij dan ook altijd een gevoel bij zichzelve op te merken zooals zij het nog nimmer had ontwaard, een gevoel hetwelk haar deed vreezen voor eenen treurigen afloop.
Even welgemoed als ooit tevoren zong zij haar lied of nam deel in gulle scherts en vroolijkheid. Nog op den laatsten avond van haar leven, zelfs toen zij haar einde zoo nabij stelde, was en bleef zij steeds blijmoedig als die van den dood niet wacht dan de verhooging van haar genot van ware vreugde. Hoe menigmaal sprak zij haar hart uit in het zingen van de schoonste verzen (bijzonder bij de wieg van onzen jongsten lieveling, als die in de kamer onder het vertrek waar ik aan mijn studeertafel stond, door haar werd te slapen gelegd). Dan zong zij bijvoorbeeld:
“O Dood, zou ik nog voor u beven, enz”
“De proeftijd duurt slechts weinige dagen, enz”
“Nooit kan ‘t Geloof te veel verwachten, enz”
Zij verdubbelde zoo veel mogelijk hare werkzaamheid. Des morgens was zij altijd de eerste, des avonds de laatste. Als de kinderen allen ter ruste waren, dan kwam, zeide zij, haar beste tijd aan en onvermoeid was zij dan werkzaam tot diep in de nacht, menigmaal tot de vroege morgen om hare wasch te beredden of kleedingstukken te herstellen of andere huiselijke werkzaamheden te verrigten. Altijd vreesde zij dat er nog hier en daar eenig gedeelte van haar taak onafgedaan zou blijven en werkte daartegen zoo veel zij kon. Alles ontving en had zijn vaste plaats, alles werd nedergelegd in de uiterste orde en netheid. Aan sommige zaken heeft zij zelfs briefjes gehecht met de aanwijzing der bestemming waartoe die zaken naar haar oordeel gebruikt moesten worden als zij weg van hier zou weezen.
Zoo bereidde zij zich een volkomen rustig sterven, om ook als haar Heer te kunnen zeggen: “Het is volbragt”.
[Alida had] ‘zwakheid’ in het hoofd, die haar menigmaal de drukte der kinderen onuitstaanbaar deed wezen, alsof er een hamer in haar hoofd klopte. Bovendien moest zij veel pijn uitstaan aan hare beenen, die sedert hare bevalling van onze Sientje zulke opgezwollen aderen hadden dat zij ter dikte van een pijpsteel boven de oppervlakte van de huid uitkwamen en haar een geweldig jeuken veroorzaakten, terwijl zij in aanhoudende vreeze was, dat zij zouden doorbreken en eene zware ongeneeslijke bloeding zouden uitwerken.
De laatste 6 weken van haar leven waren voor haar zeer moeijelijk. Op 16 September kreeg zij zoo hevige pijnen dat zij het uur harer verlossing meende gekomen te zijn, weshalve zij terstond de noodige hulpe zocht. De pijnen bedaarden, maar herhaalden zich ook telkens weder [en werden] met warme havermoutpappen op de buik [gestild].
Tusschenbeide had zij ook nog enkele regt vlugge dagen gehad, zooals 18 October. De niet gemakkelijke zaterdagstaak der moeder vervulde zij aan hare kinderen met groote lust en zonder de anders daaraan gewoonlijk voor haar verbondene sterke vermoeijenis.

1 November 1851. Zaterdag. Laatstleden zaterdag was het mijne lieve vrouw die alle onze kinderen verschoonde, straks moest ik het helaas door eene andere hand zien verrigten! Ach het was toch de zachte moederhand niet! Die ligt daarachter, op de doodsche legerstee onbeweeglijk stijf, op het koude lijk.
Laatsleden zondag kwam de Heer Zeper uit Groningen ons hier de groeten brengen van de familie Blaupot en konden wij de avond doorbrengen sprekende over het geliefde land onzer voormalige inwoning, over onze verwanten en vrienden aldaar!
Woendag stond zij des morgens op in goeden welstand. Te 11 ure deed zij mij verzoeken te huis te komen. Zij deelde mij mede dat zij nu de onbedrieglijke kenteekenen had dat hare verlossing op handen was.
De Doctor was op reis naar Oosterend. Het was half 2 uur toen hij bij ons kwam, hij stelde de tijd [der verlossing] nog niet zeer nabij. Te 3 ure werd zij meer benaauwd, zoodat wij jufvrouw Keijser en de vrouw van Fehres verzochten te komen, die haar bij hare bevalling zouden bijstaan, gelijk ook eenigen tijd daarna de baker Trijntje Griek.
Wat de kinderen betreft, Dirk was met Vrendenberg en diens kinderen op een wandeling naar ‘t Oude Schild. De 4 volgende kinderen lieten wij met een kindermeisje wandelen. Tegen donker gaf mijne vrouw haar bezorgdheid over de kinderen te kennen, doch liet zich geruststellen door de verzekering, dat Jantje Bruin ze wel met zich mede naar huis zou hebben genomen.
Schoon hare benaauwdheden vermeerderden had ik op dat tijdstip nog volstrekt geen reden tot zorg. Ook de Doctor gaf niet anders dan geruststellende adviezen. Te 6 ure ongeveer deden zich echter verschijnselen voor die den Doctor meer verontrustten. Het was hetzelfde verschijnsel [stuitligging] dat zich bij de geboorte van Sientje had voorgedaan en vermits die geboorte zeer voorspoedig was, liet zij hierover weinig bekommering blijken.

3 November 1851. Omstreeks 7 uur scheen de innerlijke werking bij haar op te houden. Meermalen gaf zij mij te kennen het vreemde gevoel hetwelk het bovenvermeld verschijnsel bij haar veroorzaakte, alsmede hare vrees dat het kind daarbij schade zou lijden. Nu de Doctor zag dat de groote zaak niets vorderde en oordeelde dat de verkeerde positie der vrucht daarvan de oorzaak was, achtte hij eene versie te moeten beproeven.
Hij deed wat hij vermogt, maar vruchteloos. De smarten die dit veroorzaakte waren zoo duldeloos, dat zij, die tot dusverre bij elke hevige vlaag van pijnen zich ten sterkste had ingespannen om de kinderen die zich in de voorkamer bevonden niets te verraden van wat hier achter voorviel, nu alles vergetende, lucht moest geven aan de uiting harer vreeslijke smarten. Ach het ging ons door merg en been, en nu moesten wij ook nog van den Doctor hooren dat hij tevergeefs had gearbeid, daar de verbazende contractie der inwendige deelen hem alle kracht verlamde.
Zoo geweldig had de geledene smart haar aangetast dat zij meende dat het einde haars levens was gekomen. Zij had koude aan beenen, handen en voorhoofd, waartegen geen dekking scheen te baten. Ik ontwaarde die koude met ontzetting, dat kon wel waarlijk sterven zijn, zoo dacht ik, terwijl ik hare hand in de mijne klemde en zochte te verwarmen, en deze gedachte bragt mij in radelooze angst. Heete kruiken werden haar aangelegd, die weinig schenen te baten. De Doctor zocht haar gerust te stellen met te zeggen dat die koude het gevolg was van hare zenuwachtigheid.
Zij bleef zeer bedaard. Zij bedankte jufvrouw Keijser en Grietje Fehres en ook den Doctor en wendde zich toen tot mij “En nu, mijn lieve man, ik dank u voor alles”. [Roerende afscheidswoorden en kussen]
Ik begon nu te gelooven dat deeze ure de laatste van haar leven zou kunnen zijn.
[De Doctor probeert nog een keer het kind te keeren, tevergeefs] Klaagde zij over haar duldelooze smarten? “Ach”, zeide zij, “wat heb ik met u te doen, met u allen die zulk een lijden aan mij moet aanschouwen en wat beklaag ik den Doctor die zulk een moeijelijke taak aan mij hebt te volbrengen”.
Den Doctor intusschen zijn arbeid vruchteloos ziende, zeide dat hij geen ander raad wist dan den Heer Stolp te roepen, opdat deze als nog frisch man zijnde mogt trachten de keering te volbrengen. Er was periculum in mora. Stolp kwam terstond en na eenig beraad tusschen de beide Heeren en overleg met mijne vrouw, die zeide “Nu Doctors, gij moet weten wat u te doen staat, gij moet uw pligt doen!”, werd zij in de vereischte positie gesteld. Ik ging zelf op het bed en hield haar en steunde het hoofd, terwijl zij bij herhaling de Doctors tot het moedig volbrengen van hunne pligt aanspoorde.
En nu werd dan in betrekkelijk korten tijd de handeling volbragt waaraan ik nooit anders dan met een kille huivering die merg en gebeente doortrekt, zal kunnen gedenken.
“Gij zijt verlost, jufvrouw”, was nu het woord van den Heer Stolp. “En zulks dan toch nog zonder instrumenten”, hernam zij met eenigen ophef. Zij had altijd voor de aanwending van deze eene geweldigen schrik gehad.
Nu wed zij zoo snel mogelijk in de voor haar passende stelling teruggebragt en gewonden, waarbij zij weder zeer over koude klaagde. Zij legde zich rustig neder. Wij deden al het mogelijke om haar met warme kruiken te verwarmen. Zij dronk een glas wijn, door Doctor Stolp haar gegeven en groette hem bij het henengaan. De kruiken hielpen niet. Zij werd onrustig en hoewel de Doctor haar telkens vermaande om toch vooral stil te liggen [kon zij dat niet].
De Doctor spoedde zich nu naar huis om een geneesmiddel te halen.
Zij werd verwilderend benaauwd, de Doctor kwam aansnellen en gaf haar een drank en eischte zuurdeegpappen sterk van mosterd, die vervolgens aan het hoofd aanleggende. Ook de Burgemeester was intusschen gekomen en vond haar in deze deerniswaardige toestand. Haar toestand verergerde meer en meer. [Huizinga radeloos] Daar was geen hoop op leven meer, ik zag de vlotte ziel gereed het ligchaam te ontvaren en ik kon haar niet tegenhouden! IJselijke machteloosheid. De vreselijke storm die wij daar zagen woeden zou eindigen, maar niet dan met het leven van mijn Eenige. Hare bewegingen werden minder, haar angstgeschrei en zuchten flaauwer. Zij wendde hat hoofd van ons af naar den wand. Mijne liefste ademde niet meer, zij was gestorven.
[Samenvattend: stuitligging, omkeren mislukt, kind dood, moeder dood].
Ik sprong op en riep het luide allen toe: “Het is gedaan, mijn Alida is dood, ik heb haar verloren, verloren voor altijd!”

Dagboek:
1 November 1851. Zoo was dan mijn lot beslist. Daar stond ik als verlaten echtgenoot bij het doodsbed mijner geliefde! Hoe ik dat uur van 11 tot 12 uur ben doorgekomen is mij onmogelijk te zeggen. Toen kwam Dominee Vrendenberg, die men berigt had gezonden. Hoe dreigde ik als te verstikken in mijn smartgevoel toen ik de buurvrouwen hoorde binnenkomen om het lijk te bezorgen! Eindelijk was deze hare taak volbragt en ik zag mijne Alida weder, daar liggende op haar stroobed en doodspeluw! Het was mijne Alida niet meer. Op haar verstijfd gelaat [openbaarde] zich de vreeslijke werking der laatste smartvolle uren in de misvorming harer zoo liefelijke trekken.
Groot was de troost der hartelijke deelneming die mij door de Burgemeester en vrouw en Vrendenberg werd geboden. Onder andere namen zij op zich om aan mijne verwanten te schrijven en de wijze werd besproken hoe dat zou geschieden.
[Huizinga kon niet slapen]
[Hij herkent Alida niet meer] Ik kon nog minder in die [lichaams]vormen haar beeld ontdekken en hoe dikwijls ik dien dag en alle dagen daarna met deelnemende bezoekers daartoe wederkeerde, hoe dikwijls ik op alle wijzen poogde nogtans eenige van hare zoo beminnelijke trekken weder te zien, het mogt nimmer gelukken. Het beeld mijner Alida was weg en ik vind het ook in mijnen geest en smart nog niet weder.
9 November 1851. [Over Alida wordt veel goeds verteld] Zij had veel over voor de armen. Zij heeft het kind nog gezoogd van de knegt van de Burgemeester, Willem Bakker en Jantje [Lely], Roomsch-catholijk, ook het kind van Grietje Keijser tijdens ziekte.

De Heer Bok schreef de communicatiebrieven in dezer voege voor mij:
Burg op Texel, 3 November 1851
Tot mijn diepe droefheid ben ik in de treurige verpligting Uedele mede te deelen, dat het de Almagten behaagd heeft, mijn teeder geliefde huisvrouw Alida Meihuizen, in de leeftijd van 34 jaren, den 29 October j.l. ’s avonds 11 ure tot zich in te roepen en deze aarde met, zoo in gelovig vertrouwen, eene betere wereld te doen verwisselen.
Zij overleed een Uur na den afloop eener hoogst moeijlijke verlossing van een dood geboren kind, mij na eene zeer gelukkige Echt van 13 Jaren, als vader van 6 nog jonge kinderen, in een toestand van diepe droefheid achterlatende, die zich beter laat beseffen dan beschrijven.
Overtuigd van Uwe hartelijke deelneming beveel ik mij ernstig in Uwe gebeden en smeek de Algoeden dat hij U nog langen tijd voor zoodanige bittere beproevingen bewaren moge, terwijl ik mij noem JAKOB HUIZINGA DZN

25 November 1852. Grietje Fehres een tijd lang bij mij in de studeerkamer gezeten. Veel gesprek over mijn lieve Alida. Zij verhaalt dat omstreeks Pinksteren een lid van het Geneeskundig Toezicht bij haar was geweest om met alle naauwkeurigheid te vernemen naar de bevalling van mijne lieve Alida, 3 weken daarna was Stolp bij haar gekomen om hare verklaringen daaromtrent in de pen te nemen. Die Heer had haar gevraagd of zij als dit gevorderd werd ook wel in Haarlem wilde komen om de noodige verklaringen af te leggen (ik mag van die zaak, die ik met verbazing hoorde, niet graag meer horen om de weersigtige denkbeeld die zij bij mij opwekt. Ik zou alleen in die gedachte mijn troost kunnen vinden dat God zich ook menigmaal van de dwalingen des mensch bedient om zijn doel te bereiken).


Terug naar de vorige bladzij