Runderziekte 1744, 1745, 1746


Internet: Rundveepest
Johan van der Wal
Pestbosjes in Friesland: sporen van historische drama’s
Toch bleef een rechtstreekse betiteling van de ziekte als "pest' in die dagen nog achterwege. Naweeën van de Middeleeuwse moraal, die de vrees ingaf dat door het noemen van dit woord de duivel zou worden opgeroepen. Pas in de 19e eeuw bezigde men "pest" als naam voor de ziekte die dezelfde symptomen had als die welke een eeuw eerder toesloeg.
De predikant Eelko Alta uit Bozum komt de eer toe in 1764 een serum tegen de ziekte te hebben ontwikkeld; hij beschreef in 1765 het verloop van de rundveepest. Het begon er mee, dat de dieren een "diep treurige" blik in de ogen kregen, waarna ze minder vraten, minder melk gaven en niet meer herkauwden. Het bewegen van kop, oren en staart bleef geleidelijk aan achterwege, tanden en kiezen gingen loszitten, hoge koorts en hevige hoest volgden. Na een periode van ernstige diarree trad op de zesde of zevende dag de krisis in die tot genezing kon leiden. Maar in de meeste gevallen volgde op uiterlijk de elfde dag na het begin der ziekte de dood.
Gedeputeerde Staten betaalden voor ieder gestorven dier een geringe vergoeding. Op de mens had de ziekte geen vat, het vlees kon zelfs zonder nadelige gevolgen worden gegeten. Toch nam men op uitgebreide schaal maatregelen tegen een verdere verspreiding. Omdat bedelaars en zwervers voor het importeren van de ook in het nabije Gelderland heersende ziekte verantwoordelijk werden geacht, moest hooi of stro waarop zij in boerenhofsteden de nacht hadden doorgebracht worden verbrand. Er werd een begraafplicht voor de kadavers van gestorven vee uitgevaardigd; dit moest op zo groot mogelijke afstand van huizen en schuren plaatsvinden. Dat voorschrift was menige boer echter te bar— men meende toch minstens recht te hebben op huid, vet en vlees. Bestrijding van de risiko's van besmetting werd door velen niet begrepen. De ziekte werd als een door God opgelegde straf gezien, die gelaten diende te worden ondergaan.

Nog tweemaal zou de rundveepest in Friesland op grote schaal toeslaan. In 1744 stak de ziekte opnieuw de kop op. Evenals in de vorige periode op een tijdstip waarop het vee in relatief slechte konditie verkeerde. Door een natte zomer, gepaard gaand met veel hooibroei, was de hooivoorraad bij menig bedrijf (te) klein. Daarom werd het vee nog zoveel mogelijk na het weideseizoen buiten gelaten. Een zachte en zeer natte winter deed de rest. Ook in deze tweede periode trad sterfte vooral op in late herfst en winter, maar ook nog in het late voorjaar en de vroege zomer. Na 1767 leek de ziekte wederom bedwongen, maar reeds het volgende jaar barstte opnieuw een epidemie uit. Beide "pestilentiën" werden weer gepareerd met dezelfde maatregelen als voorheen, waarmee echter ook in deze perioden zwaar de hand werd gelicht. Zo bleek in 1745 dat de leerlooiers de huiden van de gestorven dieren toch te drogen hingen, ondanks een uitdrukkelijk verbod hiertoe.

In 1745 bezweken in Friesland 123.000 koeien, in 1748 23.000. In 1769 sloeg de ziekte vooral in de Wouden toe. Onder het vee in de kleigebieden bleek veel minder sterfte voor te komen. Of de ziekte ook op de Waddeneilanden heeft geheerst is niet bekend, cijfers daarvan ontbreken. Niet duidelijk is, of de ziekte daar dankzij de geïsoleerde ligging niet is doorgedrongen, of dat de eilanden als "heerlijkheden" in die tijd nauwelijks tot Friesland werden gerekend.

Runderpest


Runderziekte heeft veel overeenkomst met de Mazelen

Over de gang van zaken op Texel is weinig bekend, schreef Van der Wal.
Waarom is dat niet bekend? Het Eilandsbestuur pakte het goed aan- algeheel verbod van invoer van vee. Op een eiland valt zoiets goed te handhaven.

Op Texel werden besmette dieren ingevoerd van de Hoornse Koemarkt
Men nam onmiddellijk de juiste maatregelen: de dode beesten werden diep in de grond begraven en de zieke beesten werden weer ingescheept en weggevoerd. Waarheen?
De mest van de zieke beesten moest apart worden begraven.

Er mocht geen vee van buiten meer worden ingevoerd, ook geen schapen, bokken of geiten.
Zo werd de ziekte in de kiem gesmoord. De straffen op overtreding waren zeer zwaar.
In april 1745 waren er al enige weken geen zieke beesten meer gevonden, maar het verbod op invoer werd gehandhaafd. Het verbod werd jaar na jaar verlengd.
Men vroeg hiervoor de toestemming van de Staten van Holland en Westfriesland.
In de rest van het land stierven zoveel runderen, dat men noodgedwongen moest overgaan tot akkerbouw.

Pieter van Cuyck:
De sterfte onder het rundvee heeft zich niet meer dan éénmaal op het Eiland geopenbaart; een boer, die naar huis koomende in het Zyper-schuitje was gaan zitten op een hoop huiden van beesten, die aan de besmetting gestorven waren, en, zoo dra hy te huis kwam, naar het veld gegaan was om zijn beesten te melken, bragt de ziekte over, met dat gevolg, dat niet alleen zyne stal, maar ook alle die van den Hoorn, geheel uitstierven, zonder dat de ziekte evenwel zich verder op het Eiland verspreidde.
Sedert dat de sterfte van het rundvee zich op het Eiland heeft geopenbaart, heeft men begonnen meer runderen aan te fokken; en thans worden ‘er jaarlyks wel een paar hondert stuks uitgevoert.

Keure en verbod op het sterven van hoorn beesten
Bailiuw, Burgemeesteren en Schepenen van den Eijlande Texel in ervaring bevonden hebbende, dat van de hoornbeesten die heden van de Laast gepasseerde hoornse koemarct alhier in gekomen zijn en er reets van gestorven sijn, soo ist dat voornoemde regenten om alle onheijle voortekomen die daar uijt soude kunnen ontstaan (dat god wil verhoeden) komen te ordonneren, keuren en verbieden bij desen dat soo imandt na de publicatie deses enige koe of hoornbeesten komen te verliesen de selve ilico binnen den tijt van 4 uuren sullen diep in de aarde bestoppen sonder deselve te openen of eenig vlees daar afte snijden ofte hacken voor haar selfs of imant anders, dat die gene die Contrarie bevonden wirden soo int bestoppen als int vlees of vet daarvan afte halen, snijden, of hacken, zullen verbeuren een boete van 25 gl: de helft voor den aanbrenger ende de andre helft voor den Heer Bailiuw
Aldus gekeurt en gepubliceert van de Raadhuijse van Texel den 20 Nov. 1744
Ter Ordonnantie van dezelve Z. Gravius

Keure op de mest en ruijgte komende van Zieke hoornbeesten
Bailiuw, Burgemeesteren ende Schepenen en verdere raden ter Stede en Eijlande Texel, tot haar groot Leedesen ondervindende dat niet alleen de besmettende siekte onder het rundvee, alhier van buijten in gebragt is woedende maar verder over slaat tot die beesten die alhier op ’t eijland waren behorende, tot groot nadeel van alle goede ingesetene, soo ist dat voornoemde regenten bij ondervindinge gewaar sijn geworden dat sommige onderdanen die beesten aan voornoemde Ziekte hebben verloren, de ruijgte of mest van sodanige sieke beesten maar in haar gewoone ierscharren komen te gojen, het welke een ondragelijke stank komt te veroorsaken en te dugten is, dat gesonde beesten of stallen daar van werden aangestoken
Soo ist dat regenten daar in willende voorsien tot voorkominge van onheijlen die daar uijt mogten voort spruijten keuren ordonneren en verbieden aan alle ende een ider sonder onderscheijt van nu af aan geen ruijgte of mest van sodanige Zieke beesten in hare gewoone ierscharren of op enige andere plaatsen in de open lugt te gojen, en dat er reets in gegooijt is (alsse onder de andere niet is vermengt) daar weder uijt te ruijmen,
en een ider gehouden zal sijn sodanige benevens die nu gemaakt werd ’t zij mest of ruijgte of hoe genaamt op haar Landen of erven diep onder de aarde te bestoppen en die geen Land of erf heeft zal zich aan de regenten ider op sijn plaats addresseren
en zullen die gene die bevonden werden Contrarie dese keur te doen in een boete vervallen van 6 gl: telkens als sulks werd bevonden, de ene helft voor den Heer Bailiuw ende de andere helft voor den aan brenger, en zullen niet alleen daartoe gequalificeert sijn de dienaars van de justitie (die ook niemant zal mogen weijgeren op haar erven te komen en viesie nemen op gelijke boete als vooren) maar ook alle ingesetenen die ook gehouden zullen sijn daarvan ten eersten kennis te geven aan den Heer Bailiuw of deszelfs plaatsbewaarder
Aldus gekeurt en gearresteert op den Raadhuijse van Texel den 17 december 1744 en gepubliceerd 18e dito
Bij mij Secretaris Z. Gravius

Keur en verbod om geen Schapen van buijten in te brengen
De Heeren Bailiuw, Burgemeesteren en verder regenten van den Eijlande Texel, in ervaringe gekomen sijnde dat door de invoer van Schapen of wolvee, bokken of geijten uijt andere Landen of provintien
in de Provintie van holland onder het wolvee zich heeft geopenbaart, een soort van Schurft of vuijligheijt en wel int bijsonder die Schapenen bokken og geijten uijt buijten provintien in gevoerd sijnde
Soo ist dat de heeren Bailiuw, Burgemeesteren ende regenten der Stede en Eijlande Texel (wetende dat de voornaamste welstand der ingesetenen deses Eijlands in de schapen of wol vee houderij gelegen is) hier in willende voorsien om waar het mogelijk sulke over ervende Schurft of vuijligheijt onder ’t wolvee of van bokken of geijten van ’t eijland te weeren, tot welstand van alle goede ingesetenen dese eijlands Keure en verbieden, soo als zij keuren en verbieden bij desen, het zij ingesetenen deses eijlands of vreemdelingen, niemand uijtgesondert, enige Schapen of wolvee, bokke og geijte van eenige Provintie uijtgesondert de Provintie van holland en westvrieslant, op desen eijlande in te voeren, ofte laten invoeren, zullen die gene die Contrarie dese onse keure komen te doen, de Schipper van sulken vaartuijg verbeuren 50 gl: en den eijgenaar ofte Coopman voor ider stucks wolvee bok of geijt van buijten provintien hier in gevoert sijnde 5 gl:
Zullen gemelde penn: en boete genoten worden de ene helft bij den heer Bailiuw en den anderen helft bij den aanbrenger en het vee aanstonts weder vervoert werden,
Dog zoo een Vreemdeling of buijten Lander met wolvee bokken of geijten van enige voornoemde provintien alhier quam in te voeren of versogt te verkopen, en die met zolemnele eede zoude kunnen verklaren van des onse keure niet te hebben geweten, zal als dan kunnen volstaan aanstonts met sijn gebragte vee vant Eijland te vertrecken,
Soo imand het zij ingeseten of vreemdeling, schapen of wolvee, bokken of geijten uijt de provintie van holland en vrieslant alhier op ’t eijland quam te halen of te voeren, zal gehouden wesen al eer die Schapen of wolvee uijt het vaartuijg werden gelost, al voorens de selve te Laten visiteren, van een bequaam persoon, die van de regeringe daartoe zal werden aan gestelt en gequalificeert en zullen de eijgenaars zulke in gevoerde Schapen of wolvee bokken of geijten nooijt in de weijde te mogen Laten Lopen, maar op het hok te houden, en van ider Schaap of wolvee, so er 40 en daar boven sijn, aan de gequalificeerde keurmeestere eene St: van ’t stuck, en zoo er beneden de 40 zijn van ider een en een halve St:
Soo den keurmeester bevind dat onder de voornoemde Schapoen of wolvee bokken of geijten enige schurfde of die met vuerigheijt beset waren zal zodanige eijgenaar sonder een van de selve op te Lossen aanstonds weder met die beesten vant eijland vertrecken, mits betalende als vooren gestelt den keuren, eerste voor de visitatie,
Soo imand ’t zij ingeseten of vreemdeling dese onse keure niet quam te opzerveeren, en in stil swijgentheijt enige schapen bokken of gijten of wolvee op ’t eijland quam op te schepen sonder eerst en al voorens daarvan aan den keurmeesters kennisse te hebben gegeven, zal den Schipper die de schaapen, bokken of geijten in sijn vaartuig gehad heeft, en heeft ontlost of Laten ontlossen verbeuren een zomme van 25 gl: en den eijgenaar vant vee van ider stuk 3 gl: welke boete de ene helft zullen sijn voor den heer Bailiuw, en de andere helft voor den aanbrenger, waartoe ider ingeseten bij desen wert gequalificeert
Aldus gekeurt op den Raadhuijse van Texel, present alle de Heeren Burgemeesteren en regeerders van Texel en ook gepubliceert den 20e maart 1745
Ter Ordonnantie van dezelve Z. Gravius
[hierin werd op bijna alle plaatsen bij ‘schapen en wolvee’ aangevuld ‘bokken en geijten’]

Keurmeester op de voorstaande keur over het wolvee
Op de voorstaande keur is tot keurmeester aangestelt Jacob Adriaanse Koorn, over de Schapen of Wolvee die alhier werden ingevoert uijt de Provintie van holland en vriesland volgens de voorstaande keure, en zullen de eijgenaars van schapen og wolvee betalen, soo er 40 sijn en daar boven 1 st: vant stuck, en beneden de 40 sijnde 1 1/2 stuijver vant stuck waar na een jder hem sal hebben te reguleren
Gearresteert op dato als voorenstaande keur
Ter Ordonnantie van de Zelve Z. Gravius
[Misschien Jacob Ariesz Koorn (ca. 1710-1776/1796) boer bij de Hogeberg, getrouwd met Lysbet Hendriks van der Werf, 8 kinderen]

Keure tegens het inbrengen van Rundvee of Koebeesten
De Heeren Bailiuw, Burgemeesteren en Schepenen ter Stede en Eijlande Texel ondervonden hebbende dat door de goedertierentheijt gods de plage of sterfte onder hoe runtvee, alhier op het Eijland al eenige weken is opgehouden geweest, dat er geen siekte of sterfte onder deselve geheerst heeft, hebben in overweging genomen en goed gevonden tot welstand van alle goede ingesetenen deses eijlands
te keuren en verbieden soo als wij keuren en verbieden bij desen aan alle ingesetenen dese eijlands of vreemdelingen voor den eersten october eerstkomende geen rund of hoornvee het zij oude of jonge alhier op het Eijland in te voeren het zij ook waar van daan of onder wat voorwendsel
En zullen de gene die Contrarie dese onse keuren bevonden werden te doen en hoorn beesten of rundvee op het eijland komt te voeren, verbeuren op ider beest het zij oude of jonge een Zomme van 50 Caroli guldens a 20 St: het stuck, zullen de eene helft der boete zijn voor den Heer Bailiuw, en de andere helft voor den aanbrenger-
Aldus gekeurt op den Raadhuijse van Texel en ook gepubliceert op den 8 april 1745
Ter Ordonnantie van dezelve Z. Gravius

De hier vooren staande keure zijn donderdag na pase van den Raadhuijse gepubliceert, ende gerenoveert ten over staan en presentie van Schepenen ter Stede en Eijlande Texel, den 22 april 1745
Ter Ordonnantie van de Heeren Bailiuw, Burgemeesteren en Schepenen Z. Gravius

Keure tegen het in brengen van Hoornvee
Alsoo de ondervindinge geleert heeft dat de besmettelijke siekte onder het Rundvee in den voorleden jare 1744 op dit Eijland gebragt is door den invoer van hoornvee van buijten, en die selve plagen en siekte al omme aan de vaste kust in dese en in andere provintien nog sterk grasseert, terwijl dit Eijland door gods sonderlinge goedertierentheijt nu reets enige [erboven gezet ‘veele] maanden van dese algemene plage bevrijt geweest en tot hier toe bevrijdt is gebleven, soo ist dat Bailiuw, Burgemeesteren en geregten der Stede en Eijlande van Texel, om te beletten zooveel in hun is, dat die siekte weder van buijten in gehaalt werde onder afwagtinge van gods verdere Zegen en met Consent van de Ed: groot Mog: Heeren Staten van Holland ende westvriesland dienstig geoordeelt hebben te keuren en verbieden, gelijk deselve keuren en verbieden bij desen,
dat van nu af tot den eersten maart des jaars 1746 toe, dat niemand zich verstoute enig hoornvee het zij oud of jong van wat plaatse het ook soude moegen komen, op dit Eijland in te voeren of van buijten te ontbieden, en zulks op de verbeurte van al het ingevoerde hoornvee, het zij direct op Texel ontscheept of over het Eijerland gedreven mogte sijn, en daar en boven op de boete van 25 gl: voor ider beest dat tegen dese keure soude bevonden werden van buijten in gevoert te sijn, welke boete
62 geapliceert zullen werden de eene helft voor den Heer Baliuw ende de andere helft voor den aanbrenger, of voor den genen die de eerste bekeuringe zal gedaan hebben, waartoe alle in gesetenen bij desen werden gequalificeert
Aldus gearresteert en gepubliceert van de Raadhuijse van Texel den 10 September 1745
Ter Ordonnantie van de selve Z. Gravius

Dese gerenoveert den 3 maart 1746 van den Raadhuijse van Texel en ook aan alle ingeseetenen bekent gemaakt, dat de Keure tegen den invoer vant Hoorn Vee van buijten zal continueren tot den eersten Aug: 1746 aenkomende
Ter Ordonnantie van opgemelde Heeren Bailiuw en Burgemeesteren Z. Gravius

[ander handschrift] Den 17 Julij 1746 is dese per Ordonnantie van opgemelde Heeren wederom gerenoveert en den invoer van de Hoorn beesten zoo oud als jong verboden tot den 2 feb: 1747 aenkomende
Op de boete daer toestaende actum als boven
Z. Gravius

Extract uijt het register der Resolutien van de HeerenStaten van Holland en Westvriesland in haar Ed:gr:mog: vergadering genomen op dingsdag den 31e augustus 1745
Is gelesen de Requeste van Bailiuw en Burgemeesteren des Stede en Eijlande Texel, houdende in substantie, dat in den voor Leden jare 1744 Zij op hun Eijland alle gesont hooren vee hadden, door den invoer van hoornvee van de ordinaire hoornse Koe markt korte dagen daar na de siekte en sterfte zich ook aldaar heeft geopenbaart, zoo onder de nieuw opgescheepte beesten, als die bevorens op het Eijland waren geweest, sodanig dat van een getal van omtrent 1200 stucks ruijm 300 tot in het Laast van feb: waren gestorven, dat door gods goedertierentheijd die besmettelijke Ziekte sedert de maand maart van dit jaar had gecesseert, en dat Eijland jegenswoordig redelijk wel van rundervee is voorsien, dog dat veele van hare ingesetenen de gewoonte hebben om in het najaar van de vaste kust van Holland enig jong vee als ook vare koejen op het Eijland overtehalen en dat zij suppl: bedugt sijn dat daar door de siekte weder op nieuws op haar Eijland soude konnen ontsteken, en vervolgens versoekende, dat haar Ed:gr:Mog: haar suppl: gelieven te qualificeeren om op het Eijland Texel een keur of verbod te mogen maken, waar bij voor een bepaalde tijt den invoer van hoornvee op haar Eijland verboden word
Waar op gedelibereert sijnde is goed gevonden en verstaan aan de suppl: als verseerende in een Particulier geval en waar door den invoer van hoorn vee in andere districten niet werd verhindert te permitteeren om bij een keure den invoer van hoorn vee op het Eijland Texel voor een bepaalde tijt te mogen verbieden.
Lager stond
Accord: met het voorsz: Register
Was getekent willem buijs

Alle de vooren staende keure zijn ter praesentie van de Heeren Bailjuw ofte zijn ordre hebbende en ook alle Burgemeesteren en Schepenen van den Raadhuijse van Texel gerenoveert voor een jaer op den 14e april 1746.
Ter ordonnantie van de bovengenoemde Heeren bij mij Secretaris Z. Gravius.



Terug naar de vorige bladzij