Keerzijde van de Gelijkheid


Een principieel conflict tussen Mennonieten en Municipaliteit

De keerzijde van de egalité

Wat waren ze in eerste instantie blij geweest, de dissenters. Eindelijk waren de Fransen gekomen met de zo begeerde liberté, egalité en fraternité (vrijheid, gelijkheid en broederschap). Waren zij, dissenters, op Texel te weten de katholieken en de doopsgezinden, niet altijd als tweederangsburgers behandeld? Hadden zij niet altijd niet alleen voor hun eigen armen en wezen, maar ook voor die van de gereformeerde kerk moeten meebetalen? Had één van de Mennoniete vermaners, te weten Cornelis Thijssen, in 1687 dit niet zo onrechtvaardig gevonden dat hij weigerde te betalen? Maar had hij niet aan het korste eind getrokken? En hadden later de Oranjegezinde Oosterenders niet een leraar der Doopsgezinden, te weten Johannes Staneke, toen de Patriotten honderd jaar later, in 1787, verslagen waren door de Pruisen, gedwongen Lang leve de Prins te roepen en moest de arme drommel geen geld afstaan voor een drinkgelag om niet gemolesteerd te worden?
Daarom, nu eindelijk, acht jaar na het debakel van 1787, met de komst van de Fransen géén tweederangsburgers meer, maar gerespecteerde, verantwoordelijkheid dragende Texelaars. Zó dachten de Tesselse doopsgezinden.

Privileges
Geheel uit het oog verloren hadden deze doopsgezinden dat zij op sommige punten in de Republiek al sinds de Vaders des Vaderlands ten aanzien van sommige geloofszaken gepriviligeerd waren. Zij hadden als privilege dat zij geen wapenen hoefden op te nemen, maar daarvoor materiële zaken of vervangers konden sturen. In 1672 bijvoorbeeld hadden zij grote bedragen voor de verdediging van de Republiek geschonken. Daarnaast werden schoenen en bedden geleverd voor de troepen. Voorts hoefden zij geen eed te zweren op de bijbel, wat tegen hun geloofsovertuiging inging. Zij konden volstaan met ware christelijke woorden door te zeggen: mijn ja is mijn ja en mijn neen is mijn neen. Doopsgezinden waren een beetje trots op dit privilege. Zij zouden het nooit beschamen, waardoor hun verklaring ook zeer betrouwbaar was, ja zelfs betrouwbaarder geacht werd dan de gemiddelde afgelegde eed!

Maatregelen van het Comité van Algemeen Welzijn
De Fransen waren gekomen, de vroedschap was terzijde geschoven en een 'Committé van Algemeen Welsijn' was ingesteld. Dit comité bepaalde op 27 november 1795, op aanschrijving van ’t Committé van Financien van Holland, het volgende: alle armenkassen moeten worden aangezegd binnen vier dagen schriftelijk op te geven welke arme manschappen zij bedeelen of de minste onderstand geven om daarover in een volgende vergadering een besluit te kunnen nemen. De boden moesten dit aan de diaconieën van de verschillende kerken meedelen. De bedoeling hiervan blijkt op 2 december: gelast wordt aan de armenkassen der gereformeerden en katholieken (de doopsgezinden moeten hun opgaaf nog doen) de mannen die bedeeld worden geen ondersteuning meer te geven, maar ze te zenden naar Oudeschild om op een oorlogsschip dienst te nemen! Ook hadden de diverse diaconieën moeten opgeven hun inkomsten, bezittingen als landerijen, de opbrengst van collectes, en de uitgaven, als onderhoud gebouwen, landerijen, kosten leraar en anderen als de koster, en verdere uitgaven meer als onderhoud der armen, uitdelingen. Dit om inzicht te krijgen of er meer was uitgegeven dan ontvangen. Was dat het geval dan was men vrijgesteld van 6% belasting en zouden reeds betaalde belastingen worden teruggegeven. Deze opgaven worden door de diverse kerkgenootschappen van de verschillende plaatsen van Texel ruimhartig ter hand gesteld, op één na.

Hakken in het zand
Dat ene kerkgenootschap betrof de Verenigde Mennonite van Den Burg, Waal en Oosterend. Na de mededeling van gerechtsbode Sijmon Kikkert dat men binnen zes dagen schriftelijk uitsluitsel moest geven over de arme manspersonen en de inkosten en uitgaven om te kunnen beoordelen of zij vrijgesteld zouden worden van de 6% belasting, werd een extra kerkenraadsvergadering op 2 december gehouden. De brief die daarna naar de municipaliteit (Committé van Welsijn) wordt gestuurd bevat als antwoord dat de inkomsten geheel niet voldoende zijn, maar dat door de liefdadigheid van hun leden hun arme leden worden bedeeld en wij dus door de Municipaliteit wel geëximeerd van de 6 prct beschouwd zullen worden. Gelieve de diaconen te restitueren de betaalde accijnsen en impositien (belastingen). Ook worden nog de mannen die bedeeld worden genoemd, in totaal zeven. De kerkenraad meent dat haar woord - zoals voorheen - geloofd zal worden, zonder met cijfers te hoeven komen.
Nog terzijde dient opgemerkt te worden dat de Doopsgezinden geen aparte armenkas hadden, maar slechts één kas, waarbij dus alle inkomsten en uitgaven vermeld waren en dat zij ook daarom niet van plan waren aan de municipaliteit te laten weten de waarde van hun bezittingen, obligaties en aandelen, de verdiensten van de leraar en de uitgaven aan goederen en geld aan de diverse bedeelden, nóch de hoogte van de bedeling per individueel geval.

De keerzijde van de medaille
De egalité (gelijkheid) geldt echter ook voor de Doopsgezinden. Alle kerkgenootschappen dienen met cijfers te komen. Het comité schrijft dan ook op 9 december van het eerste jaar der Bataafsche vrijheid (= 1795): uw opgaaf is verre van voldoende, dewijl daarin nog melding van ontfang, nog van uitgave of van eenige fondze melding geschieden.
Met chagrijn schrijft secretaris W. Romans dan ook: daar men verhoopte aan verligte menschen geen voorschriften te geven benodigd had, ook dat men niet verwagtende dit Committé aan zoveel moeite zoude geholpen hebben.
Verzocht wordt alsnog de voorschriften van de publikatie van de Bataafsche Republiek van 17 juli 1795 te volgen. Direct hierna volgt een nieuwe extra kerkenraadsvergadering. Men heeft het gevoel in de onafhankelijkheid rechtstreeks aangetast te worden en is zeer zwaar op de tenen getrapt. Dit blijkt wel uit de brief van 11 december.
U begint uw brief met: Wij hadden niet verwacht enz. Wij zeggen dit wederkeerig tot uwlieden. Nooit hadden wij verwacht bij de municipaalen geen geloov zouden meriteren. De giften van de leden zijn niet tot een fonds behorend, stellen ze. En verder stelt men onvriendelijk: Niemand onser medeburgeren wordt door Mennonite-armen om een aalmoes aangeloopen, terwijl den deuren van bedelaars van uwlieder gesintens (= de gereformeerden) niet eenen enkelen dag stille staan. Wat zoude opgaav van huizen, landen, obligatiën die verre van toereikend zijn, uithalen? Daar wij geen geloov bij uwlieden verdienende (= krijgen).
In de vergadering van 22 december besluit de municipaliteit de Doopsgezinde gemeenten van Den Hoorn en die van Burg, Waal en Oosterend voor de laatste keer nogmaals een biljet te sturen waarop de gevraagde bedragen ingevuld kunnen worden (Den Hoorn had geen bedrag ingevuld bij het onderwerp fondsen).
Op 6 januari 1796 stuurt de kerkenraad een brief als antwoord met het verzoek restitutie van betaalde belastingen omdat de uitgaven de ontvangsten van 1795 met f 264:6:10 (264 gulden, 6 stuivers, 10 penningen) overschrijden (hier wordt voor het eerst één bedrag, namelijk het eindbedrag van het tekort ingevuld, maar worden de diverse posten niet vermeld). Mocht men besluiten de belasting niet terug te geven, dan zal men in de onaangenaamen omstandigheid zullen bevinden ter verkrijging van hun billijken eijsch zig constitutioneel te moeten addresseren ter plaatse daar zulks behoordt.
Ja, ja, de kerkenraad dreigt met het hogerop te gaan zoeken.

Openbaare schelmen
Op 8 januari beoordeelt de municipaliteit de opgaaf van de Mennonieten van Burg, Waal en Oosterend als verre van voldoende. Men wil dus geen restitutie van belasting verlenen. De bode Kikkert moet de kerkenraad dit aanzeggen. Dit gebeurt op 12 januari als de oude en nieuwe kerkenraad bijeen komt om over deze zaken te discussiëren (Dat de oude kerkenraad ook uitgenodigd is voor deze vergadering geeft het principiële belang van de zaak aan). Hij krijgt direct schriftelijk antwoord mee. Hierin staat dat zij zig moeten zullen addresseeren bij een college van welke zij verwagt niet als openbaare schelmen behandelt te worden. Jan Bakker de Jonge wordt afgevaardigd om in Den Haag deze zaak te bepleiten. De bode had verder last gekregen van diaken Jan Bakker de Jonge om mede te delen dat hij de borgtocht die hij op zich had genomen voor de aansprakelijkheid van Willem Romans als secretaris van Texel ten behoeve van dit Committé van Welsijn, hiermee opzegde en dat dit beëindigen van de borgtocht in de notulen van de municipaliteit moest worden vastgelegd opdat de reden van de intrekking duidelijk voor een ieder mag zijn. Ook dient de bode bij enkele potentiële commissieleden langs te gaan om mee te delen dat Bakker zich terugtrekt uit de commissie tot oprichting van een nieuw werkhuis voor de armlastigen omdat hij (als kerkenraadslid) door de municipalteit wordt behandeld als een man die geen geloof verdient, dus onbetrouwbaar is.
Romans laat het er niet bij zitten en vraagt Bakker op de man af wat hij heeft misdaan, hij heeft toch alleen zijn plicht gedaan en de landelijke aanwijzingen opgevolgd? Of met Romans woorden: dat hij Bakker zig dan door de steen beledigd agtende en niet door die geene welke hem wierp? Bakker vatte de brief van Romans echter zeer persoonlijk op: jij bent de secretaris van dit comité dat de kerkenraad zo behandeld heeft en jij hebt de scherpe brief van 9 december geschreven.
Er blijkt geen vergelijk mogelijk en Romans schrijft in het notulenboek dat hij het zat is en hij verzoekt de municipaliteit zodanige middelen tot maintien (handhaving) te beramen en daar te stellen als men zal vermenen te behooren - dan zoo zulks onverhoopt niet kan geschieden, zo declareert den ondergetekende (= Romans) zig in de noodsakelijkheid gebragt te moeten zien van voor zijnen post te bedanken.

Zwaarder geschut: de maire
Op 16 januari verstuurt de municipaliteit het antwoord aan de kerkenraad, ditmaal is de brief 'geconcipieerd' door maire (burgemeester) Elout. Elout haalt de brief van de kerkenraad aan waar zij beweert geen geloof te krijgen bij de municipalen en daarom zich wendt tot een college dat hen niet als openbare schelmen zal behandelen. Elout stelt: Wij zijn verwonderd hoe bestierders van eene gemeente die zulke vredelievende gevoelens koestert en zulke zagte leerstellingen belijd, als 't weerloos volk van Menno's kerk, dezelve zo weinig beoefenen, neen, maar in tegendeel zig door haare onstuimige driften geheel laten vervoeren. We gaan maar voorbij aan de wraakzuchtige stappen van een uwer (Jan Bakker de Jonge). Verder legt Elout nogmaals uit dat zij slechts uitvoeren wat in Den Haag bepaald is en dat die cijfers nodig zijn. Hij besluit dan met nog enkele verwijten. Zie daar: wij worden door geene driften vervoerd, wij brengen ulieden uwe dwalinge bedaard onder het oog. Heeft u wel het recht ons te verwijten dat wij u als openbare schelmen hebben behandeld? Doch wilt u ons niet met cijfers ter wille zijn, wij wachten uw stappen en de uitslag bij een hoger college rustig af en sullen wij ons met het schuuren van den Moriaan niet verder besoedelen. Een uitdrukking die nu niet meer door de beugel kan en discriminerend is, met als betekenis: zinloos werk (een negroïde wordt geen blanke door zijn huid te schuren). De maire besluit met: Wij wensen u alle heil en bieden u de hand van Broederschap.
Jan Bakker was begonnen over de ‘openbare schelmen’, niet de secretaris.

Een staande oorlog
Het antwoord van de kerkenraad volgde op 17 januari 1796. Met verwondering heeft men de brief gelezen en schrijft: Uw brief ademt niets dan gal en alsem en ondertussen betuigt men: wij worden door geen driften vervoerdt, derhalve indiscreete bitterheid schijnt het doorgaande character der Burgers municipaalen te zijn. Meerder opening van zaken dient niet anders als tot genoegen (= nieuwsgierigheid) der municipaliteit. Een plegtig declaratoir van Roomsche, Menniste of Gereformeerde armbesorgeren moest geloof verdienen! en tot genoegen zijn! Men wacht nu de beslissing van Den Haag af en dus zal de nieuwsgierigheid van het Comité van Welzijn naar de cas der Mennoniten onvoldaan moeten blijven en dus gijlieden bevrijdt bent met uw handen meerder te besoedelen in ons, als Morianen te schuuren. Men gaat verder maar niet in op de aantijging dat de gedragingen van de kerkenraad indecent en geheel zedenloos aan te merken zijn. De toegestuurde papieren worden teruggestuurd en zo besluit de kerkenraad: daar tusschen qua diaconen en qua municipaalen een staande oorlog is, zoo nemen wij als qua particulieren ulieder aanbod van broederschap aan en tekenen Heil en Broederschap.

Terug uit Den Haag
Jan Bakker de Jonge is naar Den Haag geweest en heeft de kwestie voorgelegd aan het Committé der Financiën en het Committé van Algemeen Welsijn. Er werd instemmend geluisterd naar de klachten, maar Bakker diende een request in te dienen. Dit liet hij door een procureur opstellen. Hierin wordt naast de eerder genoemde bezwaren onder meer gesteld dat de diakenen geen namen willen noemen omdat het 'Committé van Welsijn' van Texel haar notulen publiekelijk voorleest. Er moeten zaken geheim blijven. Jan Bakker had goede hoop dat het wat zou uithalen, maar op 26 februari ontvangt de Doopsgezinde gemeente antwoord. In een besluit van 20 februari stelt Den Haag dat de kerkenraadt met het geven van een eenvoudig declaratoir niet kan volstaan indien zij de vrijdom van de 6 procent of van 's lands middelen wil genieten. In de notulen van de kerkenraad lezen we bitter: zeker alleen, hoewel tegen hun eijgene redenen, om de municipalen van Texel te dekken!
Het Comitté van Welzijn van Texel zal de champagne wel opengetrokken hebben toen zij het decreet van Den Haag op 17 maart te lezen kregen. In de notulen schrijft Romans nog wel discreet in de kantlijn: secreet (geheim). Het doen van openbare voorlezing van alle notulen bleek al eerder niet zo verstandig te zijn- er waren meer onderwerpen waarbij ‘secreet’ in de kantlijn stond, meestal als het om geld en dergelijke ging.

Weigeren van publieke functies
Romans schrijft hierover: resolverend dat Mennonieten een aanzienlijk deel van Texel vertegenwoordigen, zij dan ook een bepaaldelijk deel aan de Regering moeten hebben, dog dat ze af mochten zien van eed en bewapening. Dus moesten ze hun verantwoordelijkheid nemen. De heethoofden in de kerkenraad stonden echter op hun achterste benen en weigerden zolang de zaak met de Mennonieten niet in het reine was gekomen, publieke functies. Voorop Jan Bakker de Jonge, die niet langer borg wilde zijn voor Romans en uit de commissie voor een werkhuis was gestapt, weigerde ook de functie van dijkgraaf, Sijbrand Koning verkozen tot hoofdingeland weigerde deze functie en Aris Gerritsz Eelman die tot heemraad was gekozen, weigerde in eerste instantie eveneens deze functie. Ook Pieter Jacobsz Dijksen weigert de functie van kroosheemraad.
Voorts weigeren Jan Bakker de Jonge en Sijbrand Koning de voogdijschap over de kinderen van Jacob. C. Roeper. De municipaliteit nam geen genoegen met de weigering en riep hen op de functies te aanvaarden- en anders zal ze maatregelen nemen. De Doopsgezinde gemeente protesteert eveneens tegen de verplichting als burger in bestuurscommissies zitting te moeten nemen en tegen alle zoodanige inquisitie en conscientiedwang, invoerende articulen waardoor leden van deze gemeente genoodsaakt zouden worden de menschen meer dan God te horen.
Jan Bakker de Jonge weigert in een brief om de volgende redenen. Niet alleen vanwege het conflict over de belastingen en de opgaaf, maar ook omdat men opgemerkt heeft in een brief van 15 januari dat ik een onverstandig en geheel levenloos mensch ben, iemand die de municipaliteit zoekt te misleiden en in strikken te vangen, dus een man die onder het uitvaagsel der maatschappij behoord geplaatst te worden (er stond: Wy zyn te billyk, om die aan Ul te wyten, en zouden zelvs vertrouwen, dat Gyl. dezelve als onverstandig beschouwen zoud, en als geheel Zedenloos ten hoogste afkeuren, indien niet evenwel in Uwe Brief op den 11 december ll aan ons geschreeven gevonden wierd eene trek die van immoraliteit niet is vry te pleiten (dat was te sarcastisch en werd door Bakker niet begrepen)).
En in een brief van 13 februari van het Committé der Zeeweringen staat: een man die niets behaagd, dan mijn eigen werk, die beuseltaal spreekt en eigen belang tot zijn drijfveer heeft.
Na deze brief besluit men dat het tegen de vrijheid van een mens is iemand tegen zijn wil een ambt op te dringen. Bakker wordt geëxcuseerd alleen vanwege het niet kunnen opdringen van een ambt. Toch wordt hierna besloten dat indien in de toekomst burgers weigerachtig zijn, deze binnen 14 dagen het eiland dienen te verlaten. Dit overkomt nu Sijbrand Koning, hij weigert opnieuw zolang de kerkenraad van het 'Committé van Welsijn' geen satisfactie (genoegdoening) bekwam. Hij wordt gelast met vrouw en kinderen het eiland binnen 14 dagen te verlaten (men had staande de vergadering de regel ingevoerd dat wie een post in het bestuur weigerde waarvoor hij door het volk was aangewezen, niet waardig was een Burger van Texel te zijn).
Daartussendoor was nog de predikant der Mennonieten, Sytze Hoekstra, op 19 juli niet verschenen om de eed af te leggen op trouw aan de Bataafsche Republiek. Zijn argument is dat het 'Comitté van Welsijn' op 1 mei had moeten aftreden en er nu dus onwettig zit en hij daarom niet hoeft te verschijnen. Hij werd opgeroepen nogmaals op een bepaald tijdstip te verschijnen, maar kwam weer niet. De maatregel hierop dient te zijn zijn functie te interdiceeren (verbieden), voor zover de persoon uit een publiek fonds tractement geniet. Maar hier wordt de predikant door de eigen leden onderhouden, dit in tegenstelling tot de gereformeerd predikant van De Koog, Glasvoort, waar men - nadat hij de sleutel van de kerk niet wil afgeven aan degene die als taak van de municpaliteit kreeg om voor het uurwerk te zorgen - dreigde met inhouding van het tractement.
Wel besluit men de weigering publiekelijk bekend te maken en de burgers te vragen hoe met de ongehoorzame burger Hoekstra te handelen! Ook zou dit per brief aan Den Haag gemeld worden, doch municipaal en burger Sijbrand Keijser (Doopsgezind) had de brief in Den Haag niet afgegeven!
Terzijde: meer kerkelijke besturen waren ontevreden over het optreden van de municipaliteit. Feije Zwart, kerkmeester van de gereformeerde kerk van Den Burg, weigerde stemopnemers in de kerkekamer. Dit vanwege het feit dat door het 'Committé van Algemeen Welsijn' onvoldoende was opgetreden tegen de uitwassen ontstaan tijdens exercitieoefeningen in de kerk, als gekauwde tabak in de kerkboeken, uitscheuren van bladen uit de bijbels en vuiligheid in de banken doen!

Eindelijk een compromis
Na vele brieven en nog meer kwade gezichten nodigt het 'Committé van Welsijn' op 10 augustus 1796 de diakenen der Mennonieten uit om opening te geven van de financiën, zoals de diakenen al hadden aangegeven te willen doen in hun brief van 11 december 1795. Jan P. Bakker en Sijbrand Koning gaan er heen, maar bemerken dat een mondelinge toelichting niet volstaat.
Op 6 september tijdens een buitengewone kerkenraadsvergadering met oude en nieuwe kerkenraad blijkt dat Aarjen Dijksen en Sijbrand Koning met de municipaliteit hebben gesproken en dat deze thans afzag van een specifieke opgaaf van de staat van de gemeentekassen, zoals ze geëist had, maar met een eenvoudige opening genoegen nam. De kerkenraad gaat akkoord als het om een minimale opgaaf gaat. Deze wordt nu opgestuurd met de volgende gegevens:

Uitgaaf - alimentatie (geld voor de armen)     f 1823.13.10

- verpondingen, dijkgeld, onderhoud -    399. 7. 4


          f 2222.10.14
Ontvang - land- en huishuur            f 917.12.--

- intrest obligaties             - 286.1.8

- collecten en stoelgeld     f 754.10.12            - 1958. 4. 4


Tekort  f 264. 6.10


Declaratoir van satisfactie
Het Committé van Welsijn nam genoegen met bovenstaande rekening en gaf aan Aarjen Dijksen het volgende geschrift:
Wij leden van het Committé van Welsijn van Texel verklaren als nu genoegen te nemen met de opening aan ons door de diaconen gegeven. Verklaaren voorts op voornoemde diaconen in haare persoonen niets te zeggen te weeten, maar dezelve als lieden van eer en goeden trouw en in haar de Mennonite gemeente van Texel, als een voornaam deel der inwoonderen deeses eijlands beschouwende, met wien wij niets liever wenschen, als broederlijk te leven.
Uit naam der leden, secretaris W. Romans

Ook de municipaliteit wilde een verklaring van de Doopsgezinden. Deze luidde als volgt:
De ondergetekende diaconen der vereenigde Mennonite Gemeente van Burg, Waal en Oosterendt op Texel verklaaren bij deesen dat het Committé van Algemeen Welsijn deses Eijlands (conform de decreten en publicatie ten opsigte der verleening van vrijdom van de 6 procents lasten, mitsgaders van de impositiën naar hun inziens van gemelde decreten) en volgens dat inzien gehandelt hebben als eerlijke en braave municipaalen behooren te doen. Uit naam der diaconen voornoemt. Actum den Burg 8 sept. 1796. S. Hoekstra Hz. scriba

Een goed einde
Dit bijna een jaar durende conflict (van 29 november 1795 tot 8 september 1796) kwam hiermee tot een goed einde, in de notulen van de kerkenraad als volgt verwoordt:
Dus verkreeg deese haatlijke zaak een eijnde en wierden Pieter Jacobsz Dijksen als kroosheemraadt en Sijbrand Koning als Hoofdingelandt in staat gesteld om de aan hun opgedragen posten te kunnen aanvaarden, gelijk ook Sybrand Koning van zijn banissement om Texel te verlaaten, daardoor ontheven wierdt.

Tot slot
In een nieuwe constellatie als de Bataafsche Republiek moeten overheid en kerk nog hun plaats zien te vinden. In hoeverre houdt de staat zich met de kerk bezig? En in hoeverre neemt zij taken als armenzorg van de kerken over? Een weg van vallen en opstaan kunnen wij uit dit verhaal bemerken. De staat wilde zich niet meer bemoeien met de kerk, wat zij voorheen dagelijks deed met de gereformeerde kerk, maar kon dit toch nog niet helemaal laten, zoals we zien. Sancties bij de dissenters waren bijna uitgesloten, zij betaalden zelf hun voorgangers en zorgden zelf voor hun armen en kregen verlichting door niet meer voor de andere (gereformeerde) armen te hoeven betalen. Zij vonden dat de staat hun cijfers niet hoefde te kennen, maar begrepen ook niet helemaal dat de oude privileges (voor een deel) terzijde werden geschoven. Ze waren in de nieuwe tijd nu net zo gelijk als de anderen.
Met als gevolg dat ook Doopsgezinden in sommige gebieden onder druk werden gezet de dienstplicht te vervullen. Het bovenstaande verhaal is een fraai voorbeeld hoe dergelijke zaken zich langzaam maar zeker uitkristalliseerden.

Maarten 't Hart

Bronnen:
- Doopsgezind Archief Texel inv. nr. 15
- Gemeentearchief Texel, notulen Municipaliteit, delen 4, 5 en 6




Terug naar de vorige bladzij