Balthasar Huijdecoper, 1695-1778


Van 1732-1769 Schout, dijkgraav en Boode voor Texel, mitsgaders tot Baljuw van het Eijerland. Over zijn ontslag uit de functie is de correspondentie bewaard gebleven.
Alles wat hieronder staat komt uit het Memoriaalboek GAT boek 2, overgeschreven in eenzelfde handschrift.

Na de dood van Schout Hendrik Reaal werd Balthazar Huijdekoper in diens plaats benoemd.

1732 aanstelling
De heer Balthasar Huijdekooper Schout over den Eijlande van Texel bij de Edele groot Mogende heeren Staten van Holland ende Westvriesland daar toe geadmitteerd, sweere als een goed opregt Schout toestaet, alle Regten handveste, Prevelegien ende keuren deser Stede ende Eijlants voo te staen, te stijven ende stercken,
Item op dijcken- dammen wegen, wateringen sluijsen sluijstogten op de duijnen goede toesigt te hebben ende hier inne niemand te ontsien, ’t zij vrienden ofte maegen dit niet te laten om giften nog om gaven, maar alles te houden ende doen houden als een goed ende eerlijck Schout toestaet.
Soo waerlijck most hem helpen godt almagtich dit op den Raedhuijse van Texel op den 10 april 1732 sijnde witte donderdag
mij praesent Secretaris Z: Gravius

Vergaderinge geleijt bij den heer eerste Burgemeester op den 10 april 1732
De heer Balthasar Huijdekooper
Den heer officier ter vergaderinge gecompareerd sijnde heeft aan de heeren Regenten gedaen openinge ende Lecture van zijn Ed Commissie als Officier van den Eijlande van Texel ingevolge van dien op hem bij haer Edele Mogende Heeren Staten van Holland ende Westvriesland gedefereerd, dewelke zij wel ende na behooren hebben gerespecteerd, met toewensinge van alle prosporiteijt op desselfs persoon.
Desen 10 april 1732
Mij present secretaris Z: Gravius

Onaangename misverstanden
Van het begin af waren er misverstanden en conflicten met de Texelse Burgemeesters.
Voorbeelden daarvan zijn te lezen bij Van der Vlis in ’t Lant van Texsel, bld 244-257.
Vlis schreef dat Huijdekoper veel vijanden en weinig vrienden maakte op het eiland, en dat hij weinig begrip had voor de eilandbewoners. Huijdekoper voelde zich als telg uit een Amsterdamse Regentenfamilie ver boven zulk volk verheven.

Na 1758 kwam Huijdekoper niet meer op Texel. Hij liet zich vervangen, wat niet overigens in die tijd niet ongebruikelijk was. Het kwam de Texelaars in sommige opzichten wel goed uit, maar aan de andere kant kwam het door gebrek aan toezicht tot onverantwoorde rechteloosheid. Er gebeurden rare dingen, die ongestraft bleven.
Toch zou men niet bij de Stadhouder zijn gaan klagen, als de Schout niet om geld had gevraagd. Daarmee ging hij te ver.

Huur voor de Dievenkelder
Het ging om huur voor de Dievenkelder, de gevangenis die onder het huis van de Schout lag. Die kelder is waarschijnlijk ouder dan het huis zelf, van ver voor 1577, toen de Schout het gebouw in gebruik nam. Het oude Schoutshuis was in 1571 door de Watergeuzen verwoest, en jarenlang onbruikbaar geweest. De Schout had zo lang in het Begijnenklooster geresideerd, tot de herbouw klaar was. Het Raadhuis is in 1611 gebouwd- dat was er nog niet toen de kerker gebouwd werd, anders zou men dit bouwtechnisch wel anders aangepakt hebben.

Bij het ‘proces tegen schipper A.K.’ was er een volksoploop geweest in de tuin van het Schoutshuis, wat daar grote schade had aangericht.
Huijdekoper woonde weliswaar al sinds lang niet meer in dat huis, maar vond dat zoiets niet paste. Daarbij meende hij recht te hebben op betaling voor het gebruik van de Dievenkelder, net zoals zijn voorganger Adriaan van der Graaf zou hebben gekregen. Hij vroeg 208 per jaar, met terugwerkende kracht over 36 jaar.
Men wist op Texel niets van zulke betalingen. Reaal en Huijdekoper hadden dat nooit gekregen, en men vroeg zich dus af of dat verhaal wel waar was. Zij konden in de stukken die ter Secretarie werden bewaard er geen woord over vinden.
Bovendien was dit de zoveelste onaangenaamheid die met deze Schout was voorgevallen.

Men schreef een brief naar de Stadhouder Willem V. Die was juist in het voorjaar van 1768 op Texel geweest, en dat maakte de stap om een klacht in te dienen misschien wat kleiner.
Misschien hadden de Texelse Burgemeesters bij deze ontvangst ook al geklaagd over het gebrek aan Justitie, waardoor misdaden ongestraft bleven.

Lied voor Oranje
Huijdekoper had voor de gelegenheid van dit bezoek een vers gemaakt. Hij was in Amsterdam en ver daarbuiten beroemd als litterator, schreef boeken. Uit het gedicht blijkt duidelijk hoe hij Texel zag: gering in aanzien, dor, bar, geen pracht en zwier.
Dat zal door de Texelaars niet goed zijn begrepen en totaal verkeerd opgevat.

Dat Gij, Doorlugtige Vorst, dit eiland, zo gering
in aanzien en vermogen,
Verwaardigt met den glans van Uw doorzigtige oogen
Houdt ons verrukt en opgetoogen
In eerbied en verwondering-

Het dorre veld luikt op, de Kruiden en de bloemen
Verkrijgen nieuwe kracht
De groeizaamheid zo lang verwacht
Verwakkert, nu Gij aan ons dacht
Op deezen blijden dag, die wij gelukkig noemen

Zijt welkom, waarde Prins, op deezen barren grond
Zo ver van ’t Hof gelegen,
Wij achten Uwe komst een zegen die bij ons nageslacht nooit worden zal verzweegen
Ontbreekt ons pracht en zwier, ons hart spreekt door den mond

God spaare U zijn gunst, bewaart U in zijn hoede
En stiere Uw poogingen ten algemeene goed!

1768 ontslag
Het bestuur van Texel klaagde over het gedrag van Huijdekoper. Die was oud genoeg om zich achter zijn leeftijd te verschuilen. Hij beraamde een plan met Fredrik Rosenboom de jonge, die zou het Schoutsambt overnemen, het werk zou doen in plaats van Huijdekoper, maar hem daarvoor betalen. In april werd dit verzoek gedaan bij het Hof van Holland, waarop de Burgemeesters van Texel mochten reageren. Dat was snel klaar: ten opzigte van gem: Fredrik Rosenboom de jonge moeten wij UEd: mog: communiceren, dat deselve heden morgen overleden is- schreef de Secretaris.
Uiteindelijk werd Huijdecoper ontslagen.
De Gemeente kocht zijn huis en verkocht dat door aan de volgende Schout, met uitgebreide toelichting omtrent het gebruik van de Dievenkelder. Hierover kon geen misverstand meer ontstaan.

In de instructie van de opvolger kwam nog nadrukkelijker te staan dat de Schout verplicht was op Texel te wonen. Er kwam straf op te staan, en men zou het ambt verliezen:
en bij continuatie houden op de Plaats van haar bediening op poene dat in cas elders mogten blijven of gaan woonen, buijten de Plaats van haare bediening met ‘er daad van haar
Ampt zullen vervallen zijn
’- precies zoals het nu met Huidekoper was gegaan.

Het einde van de schout Huijdecoper, of hoe hij te ver ging en werd ontslagen
Missive van den Schout B. Huijdecoper aan den President Schepen Cornelis Kok
Eersame discreete goede Vriend
Ik had op UE laaste van 6 dezer al vrij wat te antwoorden, maar wil liever kort zijn-
UE schrijft, dat ge een man zijt reeds tusschen de 71 en 72 jaaren oud, waar op dient dat ik reeds tusschen de 73 en 74 jaaren oud ben. Hier uijt konnen wij beijde lichtelijk opmaken wat ons betaamt te doen, zulk eenen ouderdom bereijkt hebbende: doch dit in ’t voorbijgaan-
’t Kan UE niet onbekend zijn wat geweld ‘er onder een formeelen oploop, bij gelegenheijd van zeker Vonnis van Schepenen in de Zaak van den gedetineerden Schipper A.K. aan de achterpoort van mijn Tuijn, en daar door aan de gevangenis, en dus aan mijn Huijs, gedaan is door een groote menigte van Volk, niet sonder veele onordentelijkheden.
Daarom kan het UE ook niet vreemd voorkomen, dat ik niet van meeninge ben diergelijke geweldenararijen verder af te wachten, of mijn huijs verder tot een gevangenhuijs te laaten gebruijken, sonder daar voor betaald te worden op dien voet als de Baljuw Van der Graaff daar voor genooten heeft. Deese heeft, meer dan 40 jaaren, als een Recognitie van de Regenten, jaarlijks ontvangen 208 gulden, belopende verre boven de 8000 gl: en ik in ruym 36 jaaren nog geen enkelen duijt-
Voor weijnig dagen heb ik eerst de grondbrieven van mijn Huijs en Erff van Texel, door mijn Knecht daartoe gezonden, hier gekregen, ’t welk de oorzaak is, dat ik hier over niet eerder geschreven heb.
Vier bijzondere Transporten heb ik ‘er van sedert het jaar 1667 tot nu toe. In geen van die allen word een enkel woordt gevonden van Dievenkelder, gevangenis of diergelijk; staande het huijs op mijn vreijen eijgen grond, sonder het minste Servituut.
Hoe komt dan die Kelder veranderd in een gevangenplaats?
Niet anders dan door een overeenkomst tusschen de Regenten en eenen mijner voorzaaten in officio, waar van op Burgermeesters Kamer misschien nog blijk zal, immers behoorde, te vinden te zijn.
Ondertusscheen kan ik UE verzekeren, voor 30 en meer jaaren, so van den den oudburgerm: Hendrik Luijts als van uw Zwager Abr: Kikkert (beijden gelijk UE noch heugen zal, mijne gemeenzaame Vrienden) meermaalen gehoord te hebben, dat onder de gemelde jaarlijksche Recognitie, aan A. van der Graaf betaald, begreepen geweest is een Somme van 60 Gulden ’s Jaars voor ’t gebruijk van mijn huijs.
Nu acht ik teb uijttersten redelijk, dat mij deeze Somma insgelijks, met de achterstallen, voldaan werden; en dat de Heeren Regenten mij ondertusschen een andere gevangenplaats aanwijsen en besorgen buijten mijne Kosten.
De tegenwoordige omstandigheden verwijsen hieromtrent een korte resolutie. En ik versoek UE dit met de verdere Regenten aandachtelijk te overwegen en mij eenig antwoord te doen toekomen.
Waar mede blijve Eersaame Discreete UE goede Vriend
(getekend) B. Huijdecoper Amst: 12 nov: 1768

Antwoord op de voorenstaande Missive
Missive van Regenten van Texel aan haar Schout B. Huijdekoper
WelEd: gestr: Heer,
In antwoord op UWel Ed: gestr: Missive van den 12: passato aan den President Kok gesonden, is kortelijk dienende-
Eerstelijk, dat wij begrijpen dat de dievenkelder onder het Huijs van UWel Ed: gestr: aan den Burg alleen in eijgendom is toebehoorende aan het Eijland Texel; en dat deselve is onse ordinaire gevangenis, so als UWel Ed: gestr: zulks bij sekere gelegentheijd ook zelft erkent heeft; en het geene verder blijkbaar is uijt de betaling van de Reparatien door Burgermeesteren sedert veele jaaren herwaarts aan die gevangenis van tijd tot tijd gedaan-
Ten anderen, dat wij niet kunnen oordeelen aan UWel Ed: gestr: eenige Recognitie penningen voor het present gebruijk van die gevangenis verschuldigt te zijn; dewijl wij nergens eenige blijk of bewijs kunnen ontdekken dat daar voor iets het geringste aan voorige Baljuwen is betaald geworden, of heeft moeten worden-
En Laastelijk, dat wij selfs van gevoelen zijn, dat de Sleutels van die gevangenis, bij absentie van den baljuw, niet bij een particulier, gelijk thans, maar bij des Baljuws stedehouder, of anders bij die van den geregte alhier moeten berustende zijn; waarom wij UWel Ed: gestr: ook wel ernstiglijk versoeken te besorgen, dat deselve Sleutels, so lange UWel Ed: gestr: hier niet present is, aan de voorn: Stedehouder, of geregte ten spoedigste worden ter hand gesteld; en wel voornamentlijk dat UWel Ed: gestr: de Crimineele en Civiele Justitie en andere politique Zaaken (die door UWel Ed: gestr: veeljaarige absentie alhier seer verwaarloost, verwart en ten agteren zijn geraakt) beeter handhaaft als tot hier toe is gedaan; of dat wij anders volstrekt geresolveert zijn daar over ons beklag te doen daar zulks behoort-
Waarmede blijven UWel Ed: gestr: Heer
UWel Ed: gestr: goede Vrienden
De Burgerm: en Schepenen van Texel
Ter ord: van deselve
(getekent) D: Gravius Texel den 3 dec: 1768

Resolutie genomen bij Regerende en oud Burgem: nevens de Regeerende Schepenen van Texel om sig aan den doorlugtige en Hooggebooren Vorst en Heere den Heere Prince van Orange en Nassau, mitsgaders aan de Ed: Mog: Heeren president en Raaden over Holland, Zeeland en Westvriesland te beklagen over het gedrag van hunne Schout Balthasar Huijdecoper; bestaande deselve Klagten in ’t navolgende
Namentlijk, dat de Crimineele Justitie alhier door den Schout niet wordt gehandhaaft gelijk het behoort; dewijl ontdekt is dat alhier bij nagt de koejen in ’t Veld lopende, door andere Persoonen als de Eijgenaars, of iemand haarentwegen, gemolken worden, en dus het Veld bestoolen wort, waarvan een maal, namentlijk op den 16e October des Jaars 1768 de daader daarvan door een dienaar van de Justitie, en nog een ander persoon op de daad is betrapt geworden; van welk fait ten eersten een attestatie belegt, en den Schout in handen is gesteld, dat ook vervolgens aan den President Schepen geklaagt zijnde dat het voorsz: koejenmelken desniettegenstaande alweder weer sterk in swang gong, deselve heeft laten ordonneren dat de dienaars van Justitie daar op waaken en toesien zouden, om de daaders verder te ontdekken; dog welke ordre aan de dienaars gegeven, door de Procureur van de Schout is belet uijt te voeren, dewijl de voorsz: dienaars bijna niets voor Regenten willen doen, of het moet door ordre of ten minste met voorkennis van dien procureur zijn;
Hiervan is den Schout den 6e november daar aan volgende mede per missive kennis gegeven, gelijk ook van een diefstal door een Vrouwspersoon aan den Hoorn alhier begaan, met versoek dat den Schout daarin wilde voorsien na behooren, egter heeft deselve sig niet eens verwaardigt op het eene of andere te antwoorden; maar heeft vervolgens de voorsz: dienaar die de voorsz: dieverij ontdekt hadde, van zijn ampt afgeset;
In tegendeel zoekt de Schout thans onse ordinaire gevangenis, of dievenkelder, die onder zijn Huijs alhier geplaatst is, te benemen; een plaats dien het Eijland van aloude tijden tot heden toe in een geduurig gebruijk en possessie heeft gehad, en aan deselve altoos de noodige reparatien heeft laten doen; sonder dat Regenten eenige blijk kunnen vinden, of indagtig zijn, daarvoor aan voorige Schouten, mede Eijgenaars van dat Huijs geweest zijnde, eenige Recognitie betaald te hebben, so als de Schout alsnu van ons komt te eischen, en wel tot 60 guldens S jaars, sedert het jaar 1732.
Ja heeft den Schout thans een passagie van ons Raadhuys tot die Kelder ten eenemaale belet, dewijl hij de deur agter ons Raadhuijs heeft laten toespijkeren; veel min dat deselve de Sleutels van de gevangenis, geduurende zijne absentie (die reets al 11 jaaren lang is geweest, en dus geheel tegens den inhoud van zijne Commissie waar in hij bevolen wort zijne vaste residentie, verblijff en wooning alhier te houden) aan den president Schepen of het geregt, niettegenstaande wij hem daarom instantelijk versogt hebben; wil ter hand stellen, maar deselve ter contrarie een particulier, te weten zijn procureur B.H. van Dam, zijnde te gelijk een slegt Subject, in handen laat-
Insgelijks wort ‘er door den Schout niet het geringste in voorsien, of eenige agt geslagen op menigvuldige Straatschenderijen en andere publicque Strafwaardige moetwilligheden, die sedert verscheijden Jaaren herwaarts, en nog dagelijks op eene ongehoorde en onverdragelijke wijse so door de jeugd als andere quaade geintentioneerde Persoonen over dit geheele Eijland, onbeschroomt en straffeloos gepleegt worden, te veel om in ’t particulier aan te haalen, en die onses oordeels meerendeels aan de absentie van den Schout zijn toe te schrijven-
Aldus geresolveert en besloten bij ons onderget: op den Raadhuijse van Texel desen derden Januarij 1769, en ten oirconde bij ons ieder in zijne qualiteit ondertekent-

Huijdecoper


Missive aan zijn Hoogheijd en den Hove van Holland
Doorlugtige Hooggeboorene Vorst en Heere, en Ed: mog: Heeren,
Het slegt gedrag bij onsen Schout B: Huijdecoper sedert verscheijden Jaaren herwaarts en nog heden omtrent het handhaven van de Crimineele Justitie gehouden, heeft ons eijndelijk in de noodzakelijkheid gebragt om tot gemeene Welstand van ons Eijland te moeten besluijten onse Klagten deswegens ter kennisse van Uwe doorlugtige Hoogheijd en Uw Ed: mogende te brengen; ten welken eijnde wy op heden deselve Klagten, bij wijse van Resolutie in geschrifte hebben vervat, die wij de Eer hebben copielijk hier nevens te voegen, alsmede de Copie van eene missive door de voorn: Schout aan ons gesonden, met het antwoord bij ons daar op gegeven-
Wij versoeken op het allereer berigtte ten onderdaanigste dat Uwe doorlugtige Hoogheijd, en Uw Ed: mog: in deese onse KLagten zullen gelieven te voorsien, en de voorn: Schout B: Huijdecoper sodanig te corrigeren, als Uwe doorlugtige Hoogheijd en Uw Ed: mog: na derselver Hooge Wijsheid zullen oordelen te behooren-
Waar mede wij Uweldoorlugtige Hoogheijd en UwEd: Mog: in de bescherminge godes beveelen, en met alle eerbied blijven,
Uwe gehoorzame en ootmoedige dienaaren
De Regeerende en oud Burgemeesteren en regeerende Schepenen van Texel
Ter ordonn: van deselve
(getekent) D. Gravius secr:
Texel 3 Januarij 1769

Missive van Regenten aan de Heer advocaat fiscaal te Hoorn in ’s Graavenhaage
Wel Ed: gestr: Heer,
Ter voldoeninge van de geëerde bevelen van den Hove van Holland hebben wij de Eer UWel Ed: gestr: nevens deese te doen toekomen een Memorie bevattende al het geene het Hoff van ons Requireert, voor so verre wij dienaangaande hebben kunnen ontdekken; waarbij wij ook gevoegt hebben eenige bijlagen tot Sommige gevallen in die Memorie gemeld relatief.
Wij vermeene daarmede aan gem: bevelen voldaan te hebben, en verhoopen dat Haar Ed: mogende onse Klagten niet ongegrond zullen vinden; maar te wege brengen dat de Justitie en goede ordre op ons Eijland worde hersteld en gehandhaaft so het behoort; ten eijnde wij de Pligten van ons Ampt en beroep met Vreede en Vergenoegen na ons Vermogen zullen kunnen waarnemen en behartigen-
Waar mede wij UWel Ed: gestr: in de protectie des allerhoogsten beveelen, en met verpligte eerbied betuijgen te zijn,
Wel Ed: gestr: Heer,
UWel Ed: gestr: onderdaanige Dienaaren, de Burgem: en Schepenen van Texel
(getekent) D. Gravius secr:
Texel den 23e Jan: 1769

De Memorie in de bovenstaande Missive gemeld volgt hier agter

Memorie ter beantwoording van de Poincten welke den Hove van Holland van Regenten van Texel heeft gerequireert-
“Eerstelijk omtrent de specificque opgave van allerleij gevallen welke van tijd tot tijd op den Eijlande zijn voorgevallen; mitsgaders waar en wanneer; en wie daar aan suspect staan?”
Ter welker beantwoording is dienende dat wegens de meenigvuldigheijd van wanbedrijven die zedert veele Jaaren herwaarts tot nu toe alhier gepleegt zijn geworden, voornamentlijk de Straatschenderijen, so van glasen in slaan, deuren en vensters inbreken en wegnemen, allerleij Vuijligheden in en voor de Huijsen te brengen, hout van Hekken en Stekken te breken en weg te nemen, als van andere diergelijke insolentien meer, waar van geen notitie is gehouden, en dus veel al het geheugen ontsnapt zijn (schoon op zijn tijd den Schout of zijn gequalificeerde, daar van behoorlijk Kennis is gegeven) de tegenswoordige Regenten niet in staat zijn daar van eene pertinente specificatie te kunnen doen, als alleen omtrent de navolgende gevallen;
Namentlijk dat in den jaare 1756 een persoon alhier genaamd Arien Kopjes sig onder veel Suspicie van Vee- en andere dieverij had gebragt, waarvan selfs, wegens een geval, door den Schout een Verklaring is doen nemen, so als bij de Copie, getekent no: 1 geblijkt, dog is op die Zaak, door den Schout geen verder gevolg gedaan, maar heeft zijn Procureur daar over met of van wegens den delinquent laten accorderen: so als duijdelijk is af te nemen uijt de attestatie hier bij gevoegt, getekent no: 2- En is dien persoon tot heden toe geen ander vervolg aangedaan-
Dat in den jaare 1759 de toen regeerende Schepen aan het dorp de Waal alhier genaamt Jan Vlaming, zo als hij op zijn eijgen Land bij zijn Vee was, een ontmoeting heeft gehad met 3 alhier wonende persoonen genaamt Jacob de Boer, Jan Coendertsz en Jan Ariensz de Jong, dewelke in zijn bijzijn aan zijne paarden eenige baldaadigheijd pleegden, het geene gem: Schepen wilde beletten, waar op een van haar namentlijk Jacob de Boer hem Vlaming bij het haar agterover haalde, en toen met Jan de Jong hem vreeselijk geinjureert en geslagen hebben: zulks gedaan hebbende, zijn deselve vandaar gegaan, na twee dogters van de oud burgermeester Willem Boon, die haare koejen gemolken hebbende met de melk na huijs gingen, van welke zij de melk afgenomen en weggegooijt hebben, vervolgens aan ’t huijs van dien burgermeester in ’t Veld staande, zijn gegaan, en aldaar op de deuren ene vensters geslagen en andere moetwilligheden gepleegt hebben; waarna deselve 3 persoonen na ’t huijs van een andere Boer genaamt Arien Dijksen zijn gegaan die bij zijn Huijs op het Land was, welke zij aantastten en hem zijn Rok die hij aan hadde, met een mes aan stukken sneden, blijkende dit alles breeder bij de nevens gaande Copie verklaring getekent no: 3-
Hiervan is den Schout kennis gegeven dog de voorsz: persoonen, waar van ‘er nog 2 in leven zijn, zijn onvervolgt gebleven-
Dat in den jaare 1761 alhier op de publicque weg of passagie aan een Vrouw en 2 Manspersoonen door een Troep Majers verregaande geweldenarijen zijn gepleegt, blijkende bij de Verklaring getekend no: 4, waarna, schoon die zaak alhier seer veel gerugts maakte, door den Schout geen ondersoek is gedaan, niettegenstaande de daaders seer wel te vinden geweest waren-
Dat in den jaare 1768 aan het selve dorp ten huijse van een Burger bij het Trouwen van zijn Soon veel moedweil is gepleegt, die soo verre is gegaan, dat eenige quaadaardige persoonen de Waterput aldaar met Steenen en andere Vuijligheden genoegzaam gevuld hebben; dog is daarop, schoon daar over geklaagt zijnde, geen ondersoek gedaan, of straf geoeffent-
So is ook de Nagtroeper aan het dorp den Burg (de plaats daar den Schout behoorde te resideren) geduurende eenige Jaaren bij nagt, terwijl hij de ronde deede, door moedwillige persoonen veelmalen aangevallen en gemolesteert, selfs nog in de maand van Maart of April 1768, wanneer hij ontdekte dat ‘er hier en daat Touwen over de straaten gespannen waren, dien hij wilde losmaken dog toen door het gojen van een steen sodanig aan zijn been wierd gequetst, dat hij in eenige nagten zijn dienst niet konde waarnemen; na dit geval is van wegen den Schout ook geen het minste ondersoek gedaan-
In de somer en herfsttijd des jaars 1768 is ontdekt dat de koejen alhier in ’t veld lopende bij nagt op eene diefste wijse gemolken wierden, namentlijk van Jacob Tulp, Jacob Jelisz Verberne en anderen; waar van op de 16e October 1768 de daader Pieter Bruijn op het
Feit betrapt is, uytwijsend de Copie van verklaring daar van, gepasseert en alhier onder no: 5 byeengevoegt: selfs is by de gemelde Jacob Tulp na dien tijd nog bevonden dat zijne Koejen also nog 3 maal gemolken zyn, waarom hij van de President Schepen wederom versogt heeft assistentie van de dienaars, om bij nagt daar te waken, het geene hem toegestaan en bij de dienaars, op ordre van den Precident, aangenomen zijnde, door B.H. van Dam, de procureur van de Schout, is belet uijtte voeren, weshalven de dienaars zulks gemelde Jacob Tulp hebben afgezeijt-
Van deese betrapping als mede van een diefstal den 3: nov: 1768 door eene Pietertje Majesteijt aan den Hoorn begaan, die te dier tijd aldaar op een besloten Erff een wasbleek bestolen had, is den Schout door den President Schepen kennis gegeven, dog daar is tot heden toe niets op gevolgt, off eenig antwoord op gegeven:
Waarom ook van eene andere dieverij door de gemelde Pietertje Majesteijt daar na in het Huijs van eene Martje Meijnderts aan den Hoorn gepleegt (alwaar zij het Venster opengebroken en uijt het selve Huijs verscheijde goederen gestolen heeft) geen notificatie is gedaan, dewijl men dog bevind dat zulks niet baaten kan; daar wij ter contrarie ondervinden, dat ingevalle ‘er met Stranden van Scheepen of goederen alhier iets te doen valt, den Schout wel weet ordre te stellen en zijn gezag te doen gelden-
Wijders op de Vraage “of de policie behoorlijk wort gehandhaaft, en de Regtdagen op zijn tijd werden gehouden”
Waarop is dienende, Eerstelijk, dat uijt het voorenstaande wel is op te maken hoedanig ook de Policie aan de Zijde van den Schout wort gehandhaaft; dewijl bijna alles sonder ordre toegaat, en de Regenten weijnig ontsag onder de Burgerij hebben, als missende, op deese wijse hun hooft, die de quaaddoendens behoorde te vervolgen en te doen straffen; en wiens presentie, nevens zijne goede raad en daad, in voorkomende zaaken en gelegentheden, de goede ordre, de policie en het respect omtrent de Regenten zoude doen herleven-
Ten anderen, omtrent het houden der Regtdagen, is het dikwils gebeurt dat men alhier, na de aanstelling van nieuwe Schepenen, meer als 2 maanden heeft gewagt eer men regtdag hield, niettegenstaande verscheijde zaaken op de Rol waren; het geene alleen veroorsaakt is geworden doordien den Schout hier niet present was, en naliet om de nieuw aangekomen President Schepen te versoeken in zijn Naam de Vierschaar te spannen-
En eijndelijk aanbelangende de Vraage “of de Keuren en Reglementen worden nagekomen?”
moeten wij met Leetweesen betuijgen dat deselve niettegenstaande jaarlijks gerenoveert en gepubliceert werdende) so niet alle, ten minsten grootendeels, bijna dagelijks overtreeden worden: dewijl de overtreders door den Schout in regte niet vervolgt, of tot hun pligt gebragt worden; het geene ook over dit geheele Eijland eene schrikkelijke disordre komt te veroorsaken-

Bij deese gelegentheijd kunnen wij ook niet nalaten ons mede te beswaaren over het gedrag van den Schout in het aanstellen en afzetten van de dienaars van Justitie alhier, waar mede hij seer willekeurig te werk gaat, sonder Burgermeesteren in het minste daar over te kennen; schoon volgens eene Conventie in het jaar 1606 ten overstaan van een Heer uijt de graaflijkheijds Rekenkamer alhier deswegens aangegaan, is vastgesteld dat men alhier 3 dienaars soude houden, namentlijk de graaflijkheijd 1, de Burgermeesteren 1 en den Officier 1; daar den Schout zig nu het regt aanmatigt om se alle 3 aan te stellen, en af te zetten so hem goeddunkt; niettegenstaande het Tractement van de eene dienaar door Burgerm: betaald wort;
buijten en behalven nog dat als hij een dienaar aansteld hij deselve langen tijd lopen laat eer hij die doet beëedigen en van de aanstelling ons naauwlijks kennis geeft; waaromtrent wij ook seer nedrig redres versoeken-

Missive van den Hove van Holland aan Burgerm: en Schepenen van Texel
de Praesident ende Raden over Holland Zeeland en Vriesland
Eersaame, discrete, Lieve, Bijsondere
Wij hebben goedgevonden Copielijk in UE handen te stellen de hier ingeslote Memorie van wegens Mr. Balthazar Huijdecoper, Bailliu van den Eijlande Texel, aen ons overgegeven, met last om ons binnen 14 dagen na de Receptie te dienen van Berigt.
Waar mede
Eersame, discrete, Lieve, Bijsondere bevelen wij UE in de bescherminge godes
Geschreven in den Hage den 14 Maart 1769
Ter ordonnantie van de President en de Raeden voorn: (getekent) Adriaan Bodt

Memorie
B. Huijdecoper, Bailjuw van Texel
De voornaamste Zaaken waarover de Bailjuw oordeelt te kunnen klagen, komen hier op neer:
1 dat Schepenen geene behoorlijke notulen houden wegens voorvallende Zaaken, dan op een los papier, de Bailjuw heeft langen tijd geleden voorgesteld, dat een notulboek behoorde te worden aangelegt ’t welk toen is goedgekeurt en dadelijk begonnen, en ’t boek wierd telkens gesloten in een Kasje, waar van de president de Sleutel had, maar naauwelijks kwamen er nieuwe Schepenen aan of het Kasje was weer leedig, het Boek weg, en is nooit meer te voorschijn gekomen-
2 Zedert 4 Jaaren, waar van ’t laaste met Paasschen staat te eijndigen, hebben Schepenen bestendig in gebruijk gebragt, dat zij den Procureur van den Bailjuw voorbijgaand, alle Civiele boetens (zo niet meer) bij accoord afmaken, zonder egter de Bailjuw te kennen-
3 Burgermeesters bemoejen nooit den Bailjuw en verwaardigen zig niet met denzelven te treden in eenige Correspondentie ofschoon wel wetende dat de Bailjuw vermits zijne ouderdom en Zwakheijd niet personeel kan present zijn, maar doen en behandelen alle Zaaken, even als of de Bailjuw een Stomme machine was-
4 Wanneer de Baljuw zaaken heeft, die hij voor Schepenen doet ventileren, ontsien Schepenen zig niet in presentie der beschuldigden bij examens als andersints een Taal te voeren, waar door zij ’t respect van den Bailjuw te kort doen, en de beschuldigde hunne genegentheijd toonen
NB dit heeft de Bailjuw nog onlangs ondervonden in ’t geval van Auke Ritskes, wanneer Schepenen meer dan eens tegens de gevangene, en dat wel ter occasie van en onder het doen der Examens, gezegt hebben Wij zijn uwe Partijen niet, scheelt ‘er wat aan, zeg het ons, wij zullen ‘er zorg voor dragen!
[Auke Ritskes Baas (17xx-1771/78) van Ameland trouwde in 1760 met Dorothea Alberts Kikkert 1740-1809), dochter van Albert Kikkert en Margaretha van der Merct van het Eijerlandse Huis]
5 het Keurboek ’t welk altoos onder den Bailjuw berust had, heeft dezelve bij zijn vertrek van het dorp onder zijnen procureur Van Dam gelaten, dog het selve is hem afgeeijscht, en zedert nooit gerestitueert-
6 Nog voor weinige dagen gaf de President Kok aan des Bailjuws Procureur van Dam last, om zeker persoon met wien hij onbevoegdelijk geaccordeert had, dog van wien hij geen geld kreeg, te dagvaarden en wel op naam van den President-
gelijk dit eene notoire indragt was in het gezag van den Bailjuw, wiert dit geweigert door Van Dam, en de Baljuw ordonneerde van Dam de dagvaarding op naam van hem baljuw te doen.
Van Dam zig hier toe praeparerende versogt gem: president een uur te bepalen, om nevens zijne medeschepen over de Verklaring te staan, die moest worden ingewonnen-
De President weigerde zulks, en zogt den bekeurden zelfs aan, om op nieuwes met hem een accoord te maken, het welk geschiede-
Deese Persoon was genaamt Pieter de Boer, en so heeft gemelde President Schepen ook goedgevonden eijgener authoriteit te accorderen met eenen Pieter Admiraal, Cornelis van Sitteren en anderen, zonder daar van ooit Kennis te geven aan den Baljuw-
7 de Schouwdagen van den Dijk worden telkens vermindert, het welk eene zeer nadeelige Zaak is, waar door onherstelbaare Schaadens kunnen veroorsaakt worden, en dit poinct eijscht spoedig redres-
Accordeert voor Copie met des selfs origineel bij mij
(getekent) Adriaan Bodt

Missive van Burgerm: en Schepenen van Texel aan den Hove van Holland
Ed: mog: Heeren,
Om aan UEd: mog: gerespecteerde ordres, vervat in UEd: mog: Missive van den 14e deser, ons den 17e geworden, met alle mogelijke Promptitude te voldoen, hebben wij de eer UEd: mog: nevens deese te doen toekomen eene Memorie dienende tot wederlegging van de Zaaken waarover onse Schout Huijdecoper zig bij UEd: mog: beklaagt heeft.
Wij verhoopen daar mede aan UEd: mog: geëerde bevelen voldaan te hebben, met vertrouwen dat UEd: mog: onse gedaane Klagten regtmatig zullen vinden en daar in sodanige voorsieninge doen, als UEd: mog: tot best van ons gemeene Eijland zullen oordeelen te behooren-
Waarmede wij UEd: mog: in de bescherminge godes bevelen, en eerbiedig betuijgen te zijn Ed: mog: Heeren
UEd: mog: gehoorzame en ootmoedige dienaaren, de Burgerm: en Schepenen van den Eijlande Texel
Ter ord: van deselve (getekent) D. Gravius
Texel 29 Maart 1769

Memorie dienende tot Beantwoording en Wederlegging van de Poincten bij B: Huijdecoper, Schout van Texel, zig over de Regenten aldaar komt te beklagen.-
Op het eerste Poinct
Dat alhoewel aan de eene zijde wel geaccordeert wert dat een Notulboek van voorvallende Zaaken zeer goed en dienstig was te houden; het nogtans an de andere Kant geene van de oudste tegenswoordige Regenten bewust is, dat sodanig boek alhier aangelegt of begonnen is, veel min dat hetselve so verduijsterd zoude zijn als den Schout quaadaardiglijk komt voor te geven-
Op het 2e Poinct
Dat de Schout eenige Jaaren, terwijl den Schout niet op het Eijland is geweest de 4 of 5 laaste President Schepenen door den Schout versogt zijn geworden, om zijne Zaaken, so in ’t Spannen der Vierschaar, afnemen van Eede, Civiele bekeuringen, als andersints waar te nemen, welke Presidenten van de Penningen, so van Schout als Civiele Boetens bij haar voor de Schout ontfangen, aan zijnde daar toe gequalificeerde behoorlijke Rekening en overgave hebben gedaan, waar mede den Schout altoos genoegen heeft genomen, sonder ooit daar tegen iets gezegt te hebben-
Op het 3e Poinct
Dat Burgermeesteren nooijt in eenige Eijlands Zaaken den Schout mede aangaande, iets bij zijn absentie ondernomen off verrigt hebben, als na en alvoorens met de President Schepen, als zijn Stedehouder, daar over geraadpleegt, of ook wel met den Schout zelve gecorrespondeert te hebben-
Op het 4e Poinct
Dit articul wort geheel ontkent: dewijl Schepenen geen meer genegentheijd betoont hebben voor een beschuldigde als zij van Conscientie wegen, vermogten te doen, sonder ook het respect van den Schout daar in eenigsints gekrenkt te hebben; en ten reguarde van het
aangehaalde geval van Auke Ritskes, so is het wel waar dat Schepenen bij seekere gelegentheijd eens tegens deselve gezegt hebben Wij zijn uwe Partijen niet (so als zij ook seekerlijk niet moesten zijn) maar deselve hebben die expressie niet anders gebruijkt, als om dien gevangene aan te spooren om op de hem voorgehouden Articulen na waarheijd te antwoorden en zijn Zaak te doen voortgaan, zijnde de overige daar bij gevoegde woorden, namentlijk Scheelt ‘er wat aan, zeg het ons, wij zullen ‘er zorg voor dragen enkel versiert, of den Schout qualijk aangebragt-
op het 5e Poinct
daar zijn 2 gelijk luijdende Boeken van des Eijlands Keuren, het eene daar van berust ter Secretarije, en het andere, sedert eenige jaaren in welke den Schout absent is geweest, bij den Regeerende President Schepen, om de Keuren na te zien en de Calangie daar over tegens de overtreders te kunnen doen, oordeelende Regenten, dat het selve niet onder de Procureur van den Schout, maar geduurende des Schouts absentie bij den President Schepen, als zijn Steedehouder, berustende moeste zijn-
Op het 6e Poinct
Is dienende, dat voor eerst ontkent wort, dat de President Kok aan des Schouts Procureur van Dam last gegeven heeft om een dagvaarding tegens iemand op de naam van den President te doen; hebbende hij aan Van Dam geene andere ordre gegeven als alleen om Pieter de Boer en Pieter Admiraal te dagvaarden, sonder daar bij te voegen op wiens naam; insgelijks wort ontkent, dat hij President gewijgert zoude hebben om over de Verklaring van ’t geval van Pieter de Boer te staan, als zijnde hij daartoe nooijt versogt, maar is die Verklaring door Van Dam als notaris gepasseert;
En eijndelijk is het mede eene notoire onwaarheid dat hij President een bekeurde zoude hebben aangezogt om met hem te accorderen, zijnde alle deese 3 voorgevens vuijle Leugentaal door Van Dam versonnen- meenende hij President voor het overige als door den Schout mede versogt zijnde, om zijne Zaaken alhier waar te neemen, wel bevoegd te zijn om met de overtreders der Keuren, na omstandigheden van Zaaken, te mogen composeren, sonder het schrijven van den Schout daar over af te wagten, dewijl hij president meer als eenmaal bevonden heeft, dat den Schout zig niet eens verwaardigt hem te antwoorden wanneer bij van begaane fraudens of misdaaden aan de Schout kennis geeft, en zijn advys vraagt hoedanig daar in te moeten handelen;
Gelijk zulks, onder meer andere gevallen, in de Soomer van het Jaar 1768, nog gebleken is in een geval met de gemelde Van Dam die een Zegel gefraudeert hadde; als mede in de maand Januarij deses jaars over vegterijen, trekken van geweer en bekomen quetsuuren, alhier gepleegt bij eene Wouter Hendriks en Teunis Kooger, waar van 2 Verklaringen zijn ingewonnen die door van Dam, op ordre van de President aan den Schout zijn gesonden, om zijn advis te vragen, hoedanig in dat geval te moeten handelen; dog waar op hij President tot heden toe geen het minste antwoord van den Schout bekomen heeft, nog tegens die twee Persoonen eenig vervolg is gedaan-
Eijndelijk op het 7e of laaste poinct
Wort Kortelijk gezegt, dat de vermindering der Schouwdagen op den dijk, waar over den Schout, als Dijkgraaff, sig beswaart, alhier sedert eenige Jaaren gants niet tot nadeel, maar enkel en alleen tot Welstand en Verbetering van de dijkagie is ingevoert; en dat die vermindering niet gemaakt is, als na dat daar toe alvoorens door Dijksregenten aan de Ed: mog: Heeren gecommitteerde Raaden deses quartiers versoek is gedaan; hebbende Welgem: Haar Ed: mog: daar in ook niet geconsenteert, dan voor en al eer dat door den dijkgraaff op dat versoek was berigt geworden welks versoeken vervolgens telken jaare voor het doen der besteding, vernieuwd, en ook op nieuw toegestaan zijn; alleen is in het gepasseerde jaar 1768, wegens de Kortheijd des tijds, zulks niet versogt geworden, maar is toen de besteding der dijkagie op deselve wijse als het laast voorgaande Jaar gedaan, en wel, gelijk alle jaren te vooren, met volkomen goedvinden en ten overstaan so van ’s Lands opsiender alhier, als van des Schouts gesubstitueerde Dijkgraaff Klaas Luijtsen, die daaromtrent geen de minste Swaarigheijd gemaakt, of sig tegen die besteding op eenigerlij wijse geopponeert heeft; waaromme dijks- Regenten niet kunne bevroeden dat omtrent dit Poinct eenig redres vereijscht zoude worden-

Missive van de Heeren gecomm: Raaden tot Hoorn aan Burgerm: en Schepenen
Ernsteste Discrete,
Wij senden hier nevens Copie Requeste bij B: Huijdecoper, Schout, dijkgraaff en Boode van Texel, en Fredrik Roosenboom, aan Haar Ed: groot mog: gepresenteert, ten eijnde ons daar op te berigten, en in het bijsonder hoe verre de gepretendeerde agterstallen zijn vereffent; en de Klagten tegens gemelde Schou zijn afgedaan-
Waar mede
Erntseste discrete UL in de protectie des allerhoogste bevelende, geschreeven tot Hoorn den 6 maij 1769
Ter ordonn: van de gecomm: Raaden van de Staaten van Holland en Westfriesland in Westfriesland en Noorderq:
(getekent) Hessel van Stralen

volgt het Request

Aan de Ed: groot mogende Heeren Staten van Holland en Westfriesland-
Geven met schuldige onderdanigheijd te kennen Balthazar Huijdecoper, Schout, Dijkgraaf en Bode van Texel, mitgaders baljuw van het Eijerland, en Fredrik Roseboom de jonge, wonende te Texel voorsz:
Dat de eerste Suppliant de voorsz: ampten desert maart 1732 tot dato deses, en mitsdien den tijd van 37 jaaren, so hij vertrouwt wel en getrouwelijk, heeft geexcerceert en bedient gehad; dan dat vermits desselfs toenemende ouderdom em minderende kragten, de waarneming derselverampten hem Suppliant hoe langer hoe lastiger valt, en hij Suppl: mitsdien niet ongenegen zoude zijn daar van, met behouding van de voordeelen daar van provenierende, ten behoeve van den tweden Suppliant afstand te doen; gelijk ook de Tweede Suppliant, die de ouderdom van 29 jaaren bereijkt heeft, en op Texel gestabileert is, en vertrouwt de noodige bequaamheden tot de voorsz: bedieningen te besitten, gaarne daar mede zouden worden gehonoreert, en gaarne de voorsz: voordelen voor den Tweeden [Eersten?] Suppliant geduurende desselfs Leven zoude laten genieten.
Dan gemerkt zulks niet zonder hoge toelating van UEd: gr. Mog: kan of vermag te geschieden so keren de Supplianten zig tot UEd: gr. Mog: ootmoedelijk versoekende dat het UEd: gr. Mog: goedgunstiglijk behagen den Tweden Suppliant aan te stellen tot Schout, dijkgraav en Boode voor Texel, mitsgaders tot Baljuw van het Eijerland, ende daar van te verleenen Commissie in forma, mitsgaders hem Tweden Suppliant te permitteren, om de voordeelen en inkomsten van de voorsz: ampten provenierende, voor den eersten Suppliant over te laten, en hem tot so verre van den Eed van Zuijvering te dispenseren, declarerende den eersten Suppliant in dien gevalle van de voorsz: ampten ten behoeve van de Tweeden Suppliant daadelijk te desisteren-
(onder stond) ’t welk doende &a (hadden getekent) B: Huijdecoper, F. Rosenboom de jonge
(in margine stond)
De Staaten van Holland en Westvriesland vinden goed, dat deese Requeste zal worden gesteld in handen van Haar Ed: groot mog: gecommitteerde Raaden residerende te Hoorm, om deselve te examineren, en de Vergadering daar op te dienen van hunne consideratien en advis-
Actum den 15 april 1769 Ter ordonn: van deselve (en was getekent) C: Clotterbooke

Berigt van Regenten op het voorenstaande Request-
Ed: Mog: Heeren,
Ter voldoeninge van UEd: mog: geëerde beveelen om gedient te zijn van ons berigt op de Requeste bij onse Schout Huijdecoper en Fred: Rosenboom de jonge aan UEd: groot mog: gepresenteert, en ons Copielijk ter hand gesteld, hebben wij de Eer UEd: mog: desaangaande Kortelijk te berigten;
Eerstelijk dat wij seer verblijd zijn te sien, dat de tijd sterk scheijnt te naderen dat ons Eijland eene andere Schout en dijkgraaff zal bekomen; dewijl wij niet liever wenschen dan dat die plaats door een in de regten ervaaren, verstandig en gemoedelijk man ten allerspoedigst mogte worden vervuld; dog ten opzigte van gem: Fredrik Rosenboom de jonge moeten wij UEd: mog: communiceren, dat deselve heden morgen overleden is-
Verder zouden wij gaarne verlangen, dat de Commissie van de Succederende dijkgraaff sodanig mogt werden ingerigt, dat deselve zig te deese zoude moeten houden, met de 14 daagse in plaats van de 8 daagse Schouw op de Zeeweringen alhier, of ten minsten, dat deselve zig daaromtrent aan het goeddunken van UEd: mog: moeste onderwerpen; als ten aansien van de tijden der Schouwen, als van de gestelde boetens, mogten blijven op dien voet als deselve reets eenige jaaren zijn geweest; ook dat de uijtkoop door Dijksregenten dienaangaande met de dijkgraaff gemaakt, en bedragende jaarlijks Ruijm 300 guldens, mogte werden vernietigd, ten eijde die penningen geemploieert zoude kunnen worden ten behoeve van onse so kostbaare dijkagie; ter verkrijging van welk een en ander, so het mogelijk is, wij UEd: mog: nedrig versoeken deselver goede officien te willen aanwenden-
Aanbelangende nu verder de gepretendeerde agterstallen, so gelieven UEd: mog: geinformeert te zijn, dat den Schout Huijdecoper nog geene van die agterstallen (spruijtende wegens verpondingen op het Schoutampt en bedragende met het Jaar 1768 ingesloten een Somma van 1710 gl) heeft betaald; niettegenstaande Regenten van den Burg door haaren Ontfanger hem daar toe differente maalen hebben doen aanmaanen; weshalven gemelde Regenten hunnen Ontfanger thans schriftelijk verboden hebben, om geene penningen welke den Schout uijt de dijkslasten, binnelandse of dorpskosten, ten zijnen Comptoire reets te goede heeft, of nog zal bekomen, aan deselve te voldoen-
En eijndelijk omtrent de Klagten bij ons voor den Hove provinciaal tegens gemelde Schout ingebragt, al dienende dat, voor so verre wij weeten, daar op nog niets is afgedaan; zijnde wij thans door den Hove aangeschreven om na de Pinxter Vacantie door gemagtigde voor Heeren Commissarissen te compareren, om de verschillen over de gelden gewis en ’t af en aantreeden van de dienaars der justitie aldaar af te doen, of anders voor den Hove te instrueren, om gedecideert te worden als na behooren; sonder dat ons van het een of andere desaangaande iets meer bewust is; zijnde de Zaaken alhier nog in deselve toestand-
Hier mede verhoopen wij aan UEd: mog: geëerde ordres voldaan te hebben, in welk vertrouwen, deese besluijtende, wij de Eere hebben UEd: mog: in de bescherminge des allerhoogste te bevelen, en ons met diepe veneratie te noemen,
Ed: mog: Heeren,
UEd: mog: gehoorzaame dienaaren de Burgemeesteren en Schepenen van Texel
Ter ordonn: van deselve (getekent) D. Gravius
Texel 17 Meij 1769

Extract uijt het Register der Resolutien van de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland, in haar Ed: groot mogende Vergadering genomen op donderdag den 14 december 1769
Bij resumtie gedelibereert zijnde op de missive van de Heeren gecomm: Raaden in Westvriesland en het Noorderquartier van den 10e der Jongstleden maand, en den 17e daar aan ter Vergadering ingekomen, waarbij ter gelegenheid der Vacatuure van het ampt van Schout en dijkgraaf van Texel, mitsgaders Bailliuw van het Eijerland, voordragen, dat hoe seer volgens haar Ed: groot mog: Resolutie van den 13e Maart 1732, den Bailliuw en dijkgraaf over den Eijlande Texel, en zijne successenten in der tijd, haare vaste residentie en wooning op het voorsz: Eijland moeten houden ten eijnde bij Storm en onweer, wanneer hetselve Eijland buijten acces en communicatie is, des te beter te kunnen voorsien tegens de gevreesde en opkomende ongelukken, met Speciale mentie daar van in de Commissie ten behoeve van deselve Bailliuw en Dijkgraaff te depecheren; en dat schoon dit Verbond in de Commissie verleend aan Balthasar Huijdecoper ook is geinsereert, en daar op beëedigt, egter so precies door hem niet is nagekomen, door het accepteren en bekleden van een ander Ampt [Schepen van Amsterdam],
en vervolgings in overweging geven, om de bovengemelde ordre en voorziening tot het Houden van de vaste woonplaats bij een Schout en dijkgraaf op Texel continueel te maaken, en onderhevig te maaken aan de poenaliteijt, dat hij van deselve ampten met ‘er daad zal vervallen, in cas hij elders mogt blijven, of gaan woonen buijten het voorsz: Eijland;
gevende teffens aan Haar Ed: groot mog: in bedenking, of om de gelijkheijd van redenen in opzigt van andere Eijlanden en Zeeplaatsen, en die de continueele presentie van een Schout eeven noodsakelijk maken als op Texel, met voor het vervolg de op nieuw aan te stellen respective drossaard, Schout en Bailliuwen van de Eijlanden Ter Schelling, Vlieland en Wieringen, en van de Landen van Huijsduijnen en de Helder haar vaste residentie, verblijf en wooning ook zullen moeten hebben, en bij continuatie houden op de Plaats van haar bediening op poene dat in cas elders mogten blijven of gaan woonen, buijten de Plaats van haare bediening met ‘er daad van haar Ampt zullen vervallen zijn-
Is goedgevonden en verstaan, de ordres en Voorsiening tot het houden van de vaste woonplaats bij een Schout en Dijkgraaff op Texel, bij haar Ed: gr: Mog: voorsz: Resolutie van den 13e Maart 1732 vastgesteld, onderhevig te maken aan de poenaliteijt, dat hij van deselve ampten met ‘er daad zal vervallen, in cas hij elders blijft of gaat woonen buijten het voorsz: Eijland, en dat mede voor het vervolgde op nieuw aantestellen respective drossaard, Schout en Bailliuwen van de Eijlanden Ter Schelling, Vlieland en Wieringen, en van de Landen van Huijsduijnen en de Helder haar vaste residentie, verblijf en wooning ook zullen moeten hebben, en bij continuatie houden op de Plaats van haar bediening op poene dat in cas elders mogten blijven of gaan woonen, buijten dePlaats van haare bediening met ‘er daad van haar
Ampt zullen vervallen zijn-
En zal daar van Speciaal gewag worden gemaakt in de Commissie ten behoeven van deselve te depecheeren
(onderstond) accordeert met het voorsz: Register
(wasgetekent) C. Clotterbooke
(nog lager stond) accoord met voorsz: Resolutie (getekent) Hessel van Stralen

Aanstelling van een nieuwe schout
Den Heer Mr: Cornelis Binkhorst, Schout, dijkgraaff en Boode over den Eijlande Texel, bij Haar Ed: groot mog: de Heeren Staaten van Holland en Westvriesland daar toe geadmitteert, op heden ter Vergadering van de Heeren Burgemeesteren, Schepenen en Heemraaden deses Eijlandt, daar toe Specialijk beleijd, gecompareert zijnde,
heeft aan deselve Regenten gegeven opening mitsgaders Visie en Lectuure van zijn WelEd: provisioneele Commissie ingevolge de resolutie van de Ed: groot mog: Heeren gecommitteerde Raaden deses quartiers in dato 6 december dezes jaars; welke provisioneele Commissie voorn: Regenten na behooren gerespecteert en zijn WelEd: met desselfs bekomen waardigheijd hebben gequalificeert-
Waar na zijn WelEd: aan handen van voorn: Regenten heeft gedaan en afgelegt den volgende en gewoonlijken Eed;
Ik sweere als een goed opregt Schout toestaat alle Regte handvesten, previlegien ende Keuren deser Stede ende Eijlands voor te staan, te stijven en te sterken, item op Dijken, dammen, wegen, wateringen, Sluijsen, Sluijstogten, op de duijnen goede toesigt te hebben, ’t zij vrienden ofte magen dit niet te laten om giften nog om gaven, maar als een goed en Eerlijk Schout toestaat, So waarlijk moeste hem God almagtig helpen-
Actum op den Raadhuijse van Texel desen 18e december 1769
Mij present Secr: D. Gravius

De Gemeente Texel kocht het Schoutshuis
Wij Cornelis Kok en Cornelis Koopman Schepenen van Texel oirconde dat voor ons is gecompareerd Bernardus Henricus van Dam, notaris en Procureur alhier, als Last van Procuratie hebbende van den Weledelgestrenge heer Balthazar Huijdecoper, oud Schepen der Stad Amsterdam, den 8e deser maand voor den notaris Gerrit Bouman en getuijgen tot Amsterdam gepasseert, ons Schepenen geexhibeert,
Dewelke verklaarden uijt kragte van zijne voorsz: Procuratie mits desen in vollen vrijen eijgendom te coderen over te dragen en Transporteren aan ende ten behoeve van de Edele Agtbare Heeren Burgemeesteren van Texel
Eerstelijk een huijs met desselfs Tuijn
Ten anderen een Tuijn aan de Graave straat
en ten derden een Tuijn agter het Weeshuijs so als dat alhier staand en gelegen is aan den Burg op Texel
Met derselver toebehooren van gronde, gebouwen, bepooting en beplanting, en dus so groot of kleijn mitsgaders met sodanige belendenen en strekkingen, heersende en leijdende Servituten, als voorsz: perceelen nu hebben of luijden, ofte van ouds mogten gehad ofte geleden hebben ende oude brieven daarvan zijnde mede brengen, of in der tijd bevonden mogte worden, waar toe ten desen gerefereert word; en dus met al sodanig regt als de gemelde Heer Huijdecoper tot nu toe aan de gemelde perceelen gehad heeft, en bij hem zijn beseten geworden, sonder dat hij Heer Huijdecoper in eenige verdere prestatie al het overleveren van de oude brieven en beweijsen van Eijgendom onder hem berustende geweest, zal gesonden wesen, zijnde deselve perceelen vrij en onbelast, niet daar op staande als den Heer zijn regt, dat de selven getransporteerders tot hunne Lasten hebben genomen, so ordinaire als Extraordinaire verpondingen die na dato deses zullen worden geconsenteert item alle andere Dorps of polder lasten nevens alle Erfpagten en andere lasten nu zijnde of naderhand oplopende en bevonden wordende, geene daar van uijtgesondert-
belovende hij Bernardus Hend: van Dam; vermogens zijnde voorn: Procuratie der voorsz: Perceelen te zullen vrijen en waaren als regt is, en bekend en van desen Transporte te zijn voldaan met een Somma van 2775 guldens Contant geld-
Ter oircone getekent 15 mei 1770 D: Gravius secr:

Verkoop Schoutshuis aan Cornelis Binkhorst
Wij Cornelis Kok en Cornelis Koopman Schepenen van Texel
Oirconde dat voor ons zijn gecompareert de Ed: agtb: Heeren Burgemeesteren deses eijlands dewelke verklaarden op de 25 Meij jongstleden te hebben verkogt en bij desen in vollen vrijen eijgendom over te dragen en te Transporteeren een den ten behoeven van de WelEd: gestr: Heer Mr: Cornelis Binkhorst, Bailliuw en Dijkgraaf over desen eiland-
een Huijs, Stalling en Wagenhuijs met een huijsje benoorden het voornoemde Huijs,
als mede het gereetschapshuijsje en gemak als men na de sogenaamde Koning David toe gaat, benevens de Tuijn daar agter, alles in een blok staande en gelegen alhier aan den Burg belend ten Oosten het Raadhuijs en het pleijn van de Vismarkt, ten zuijden de Groene plaats, ten Westen de Burggraft en ten noorden de Tuijn van Jan Vermeulen;
als mede nog een Tuijntje gelegen ten westen aan de voornoemde Tuijn belend Pieter Schagen, ten Zuijden, de Gravestraat ten westen en Andris Robbok ten noorden-
Egter behoudens de Transportanten ieder Jaar, ten dienste der Justitie de gevangen Kelder onder het voorsz Huijs benevens de vrije doorgang van de gevangenen na deselve Kelder en te rug door de gemelde Koning David, mits dat de Transportanten gehouden zullen zyn de voornoemde gevangenkelder behoorlijk te onderhouden, en te repareeren en de deur van gemeenschap tusschen de selve Kelder en de Kelder van het Huis digt te metselen, ter dikte van de muur, mits gelijks zullen de zolderingen der voors: zoogenaamde Koning David aan de Transportanten verbleijven
en de gooten en muuren welke gemeen leggen ook gemeen onderhouden moeten worden-
Wijders zal dan Heer Verkooper de directie hebben over de Boomen, op het pleijn van de Vismarkt staande ten westen, omtrent desselfs beplanting en besnoejing, zullende egter den eijgendom der boomen en grond aan het Eijland blijven, dog zal de laastelijk by dit verkogte behooren het misthok op de groene plaats-
Zijnde deese perceelen voorts alles vrij en onbelast, dog heeft den heer Kooper tot zijnen laste genoomen alle ordinaire en Extra ordinaire Verpondingen die na dato deses zullen worden geconsenteert als meede alle andere dorps of polderlasten waar mede dit verkogte mogte worden beswaart geen uijtgesonderd, belovende de Heeren Transportanten in haare voorsz qualiteit den Heer Koper te zullen vrijen en waren voor alle Evictien, lasten en beswaarnissen, op of aan spraaken hoegenaamd als mede in gelyke na regten in costume deser Stede schuldig en gehouden is te doen; bekennende verder van desen Transporte al voldaan en betaald te zijn met een Somma van 2100 Guldens contant geld
Ten oirconde getekent den 28 Junij 1770
D: Gravius
Elucidatie
Terwijl er Swarigheid is ontstaan over de Woorden in dit Transport gevonden werdende, namentlijk insgelyks zullen de solderingen van de voornoemde so genaamde Koning David aan de Transportanten verbleijven
So verklaaren den Kooper en Verkoper bij desen daar door te verstaan, dat de Zolder de Transportanten eijgen blijft, dog de Vertrekken daar boven aan den Heer Kooper behooren-

Weezentuin
De Tuin achter het Weeshuis of ‘de tuinen tussen weeshuis en kerkhof’ had Huijdekoper gekocht van de erven Reaal. Die werden niet doorverkocht aan Binkhorst.

Huijdecoper

47 Schoutshuis, 48 Raadhuis, 49 Stal
De tuinen van het Schoutshuis liepen tot over de Burggracht.



Terug naar de vorige bladzij