Westertoren en Westerkerkhof.

Westereynde of Westen
Kerksoekinghe then Westen.

Het grote zeegat Vidros, ten noorden van het Oude Land van Texel, had een zijtak waaraan het dorp Wambas lag. Het was een geschikte plek voor een haven en een dorp, beschut, goed bereikbaar vanaf zee, zowel vanuit het westen als het oosten.

Ander land
De zee stond toen zeker anderhalve meter lager dan nu, er was daardoor veel meer bewoonbaar land, dat nu onder water is verdwenen. Men moet zich van Texel voorstellen dat er geen bos was, maar ook nog geen duinen. Het opstuiven van de duinen is begonnen na 1300 (nadat de Graaf konijnen had laten invoeren). In plaats van hoog zoals nu was het land tussen De Westen en De Koog juist laag. Het keileemland lag naar verhouding veel hoger dan nu. Alles was andersom, nu zijn de duinen die over het lage deel zijn gestoven hoger.

Bakkumerklif en Bakkumerwaal
Er was nog in de 14e eeuw een perceel land met de naam Bacmerclijf.
Dat klif moet net zoiets geweest zijn als bij het Klif in Den Hoorn, een sterk hoogteverschil.
Door al dat stuifzand dat de laagte heeft bedekt, is van een klif niets meer te zien.
In de rekeningen van 1356-1369 werden genoemd Bacmer Clijf, Bacmer dijc, Backem Wale, en Bacmer Uterdijc. Een klif, een dijk, een waal en buitendijks land in de polder Backum.
In die tijd was de Vidros aan de westkant verzand, daar was een strandvlakte gevormd met nolletjes. Daar zal het buitendijkse land wel geweest zijn.

Klif en Kerke Ee
Leenlanden (archief Henk Schoorl)
Een stukje land gelegen op Texel bij de Westerkerken, genaamd ’t Clif, begrensd door ten westen het kerkeland, ten noorden Onge Olbouts, jaarlijks 25 Hollands waardig, werd in 1364 gepacht door Jacob die Scriver, in ruil voor een lijfrente van 40 schellingen hollands jaarlijks in 1396 en 1398 door Gijsbert Jacobsz die Scriver.

Tussen de hoogte van de Westen en de plek waar de kerk heeft gestaan is een laagte in het land, een vlak veld. Daar was ooit een slenk, de Kerke Ee. Alles is sindsdien overdekt met metersdikke lagen stuifzand.
Wanneer voor het eerst en tot hoelang van Wambas naar de Hoorn gevaren kon worden is moeilijk te zeggen. De laagte tussen beide keileemheuvels is er altijd geweest en was 2000 jaar geleden niet vol zand gestoven, alles lag veel lager dus dan nu.

Willibrord
Het verhaal gaat, dat Willibrord hier een van de eerste Christelijke kerken in Fries gebied stichtte. De kerk was een Sint-Janskerk, naar Johannes de Doper, een naam die voor de eerste kerk in ongekerstend gebied werd gebruikt.
Men zocht voor de plek waar zo’n kerk werd gebouwd een oude Heidense, Keltische of Friese cultusplaats uit. De gelovigen zouden die plek ook bezoeken als ze niet overtuigd waren van de nieuwe leer. Vaak was het een heilige eik of een heilige bron. Men kan zich daar van alles bij voorstellen, maar we zijn nergens zeker van.

Ondergang
In 1494 waren er in de Westen nog 44 huizen, die geheel verstuiven van den sande ende zijn gescepen geheel te vergaan.
De Westen, eertijds het belangrijkste dorp van Texel, ging in de eeuwen tussen 1300 en 1500 ten onder. De oorzaak was de hevige duinvorming die omstreeks 1200 inzette en die leidde tot de verzanding van de inham Vidros waaraan de Westen lag.
Op 26 maart 1414 gaf graaf Willem VI het eiland poortrecht of stadsrecht. De Schout moest op Goede Vrijdag vóór de middag 13 schepenen kiezen uit de ‘rijcsten vroetsten en redelicsten knapen’. Van hen kwamen er 4 uit de Westen, 3 uit Den Burg, geen uit Den Hoorn. De overige 6 werden door de andere dorpen geleverd. Honderd jaar later verleende koning Philips II, bij privilege van 22-6-1556, aan Texel het recht om 7 schepenen te kiezen. Hiervan kwamen er 2 uit Den Burg en 1 uit de Westen, 1 uit den Hoorn. Zo snel was het gegaan met de ondergang van deze plaats.
(deels Van der Vlis, deels Uit de Hoornder Geschiedenis, Kikkert en De Jager)

De Westen
Henk Schoorl in ‘Ballade van een eiland’, bij de kaart van Jan van Scorel uit 1550:
Dit dorp was voor de vijftiende eeuw een van de belangrijkste van Texel, maar ging sedertdien door verstuiving van de duinen in betekenis achteruit. Dit proces was rond 1500 in volle gang. In 1514 wordt gezegd: 'ten Westen zijnder 31 haertsteden, die wel plegen te wesen over de 44 haertsteden, alsoe die geheel verstuven van den sande, ende zijn gescepen geheel vergaen'. In 1498 waren er ongeveer 200 communicanten, in 1504 150, in 1514 100. In korte tijd vertrok de helft van de inwoners.
[In maart 1571 kwamen de Watergeuzen aan land en verwoestten de RK-gebouwen. Het schip van de Westerkerk werd verbrand en niet meer hersteld]
Deze achteruitgang ging vergezeld van een verwaarlozing van het tufstenen kerkgebouw. Op onze kaart staat de kerk nog in gave toestand met torenspits afgebeeld. De veronderstelling dat de zadeldakvormige afsluiting van de toren, zoals Pronk die in 1728 en Tavenier in 1790 tekenden [afgeb. V.d. Vlis, 1949/1976] oorspronkelijk zou zijn [Ponger, 1942] is niet juist. Alle 16e-eeuwse kustverkenningen en zeekaarten, o.a. ook Waghenaer in 1584, die ten doel hadden de schippers bij het naderen van het Marsdiep een zo natuurgetrouw mogelijk silhouet van dit belangrijke baken te geven, beelden de toren met spits af, geheel overeenkomstig onze kaart. Kerk en kerkhof zijn hier met een afsluitende muur omgeven. De verwaarlozing in de tweede helft van de zestiende eeuw, de vernielingen aan de kerk door watergeuzen in maart 1571 en het achterwege blijven van herstelwerk, hadden instorting van de oude tufstenen kerk tot gevolg.
Na verzoek om herstel van de als baken belangrijke toren, zegt een inspectierapport aan Gecommitteerde Raden te Hoorn van oktober 1603 dat de toren zeer vast en recht is, zonder gebrek, maar dat de leien van de spits 'geramponeert ende mette windt gespilt worden'. De kerk is dan reeds vervallen; alleen de muren staan nog overeind. Een rapport van augustus 1693 zegt 'datter reparatie aen de spidts van dien toren vereyscht werdende, deselve zeer difficiel soude vallen'; een inspectie in 1694 bracht aan het licht dat de toren hersteld was, maar dat 'den leyedecker van Alckmaer is daer noch besich met den spits'.
Blijkens een tekening van Pronk is de torenspits voor 1728 vervangen door een zadeldak-achtige afsluiting. In mei 1769 werden vijf nieuwe zolderingen in de toren aangebracht, trappen en deuren vernieuwd, de muren met 48 ankers verstevigd, en op de kap nieuwe pannen met cement vastgemetseld. De hoogte van de toren wordt dan als 28 meter (96 houtvoeten) opgegeven, de dikte van de muren onder 1,18 m (4 voet), boven 0.93 m (3 1/2 voet). Het genoemde rapport van 1693 leert ons meer over de afmetingen van de oude kerk en toren. De omloop van de toren was toen zodanig vervallen, dat aan afbraak daarvan werd gedacht. Onder het motief dat de trans voor zeevaarders een markant herkenningsonderdeel van de toren was, en dat wacht-doen op de toren in oorlogstijd zeer gevaarlijk zou worden, besloot men de omloop te herstellen met afbraaksteen uit de tufstenen muurresten van de kerk. Deze muren hadden een lengte van 25 1/2 m (30 voet). De torenomloop was 'wijt twintich voeten in 't vierkant': 5,65 m en had een hoogte van 1.10 m (4 voet). De kerkmuren hadden een dikte van 55 a 70 cm (2 a 2 1/2 voet). De 800 voor reparatie benodigde 'duyvestenen', die uit de vervallen kerkmuren gebikt zouden worden, hadden een gemiddelde maat van 30 x 15 x 9 cm (1 : 1/2 voet: 3 1/2 duim).
In de toren hing op dat moment een klok van 16 à 1800 pond, die alleen nog gebruikt werd 'tot het beluyden der doden en wel specialick van die van de roomsche religie'. Het besluit tot herstel van de toren in 1693 behelsde eveneens de opdracht de klok uit de toren te halen en te verkopen om daarmee de herstelkosten te financieren. De klok is toen niet verkocht; eerst op 16 november 1773 verantwoordde 's Lands Opziener Leendert den Berger f 4.- voor het vervoer van de klok naar Hoorn.
De toren is in 1859 gesloopt, het oude kerkhof in 1888 afgegraven. Op de kaart zijn enkele verspreide boerenhuizen ten noorden en ten zuiden van de kerk afgebeeld. De huizengroep ten noordoosten van de voormalige standplaats van de kerk heet nu De Westen; de huizen ten zuiden van de kerk afgebeeld lagen aan de weg naar Den Hoorn.

Watergeuzen
Vraag: wanneer kwamen zij op Texel? In 1571 of 1572? Antwoord: in beide jaren en ook in 1570.
Maar waar Van der Vlis in zijn boek van 1949 schreef ‘1572’ moet het 1571 zijn.

In november 1570 was de Allerheiligenvloed, een stormvloed erger dan die van 1853. Nog geen half jaar later werd Texel door de Watergeuzen bezocht. Bij deze landgang werd veel schade aangericht aan de Texelse kerken en kapellen.
Vanaf de winter van 1567/68 zes strenge winters achter elkaar.

Lancelot van Brederode was sinds 23 september 1570 commandeur van de Geuzenvloot. Hij werd op 20 juli 1573 door de Spanjaarden onthoofd na het beleg van Haarlem.

Dossier

kaartje van de website Veldslagen en Gevechten
paars is landgangen in 1571, geel 1572

Oranje maakte plannen om met de Watergeuzen een aanval op Enkhuizen te doen. Het eiland Texel zou daarvoor een goede uitvalsbasis zijn.
Ondertussen werden de Geuzen door de Duitse Rijksdag aangemerkt als zeerovers en waren voor Duitsers dus vogelvrij. Half december 1570 kwamen de Watergeuzen op Texel, ook op de vlucht voor de Oostfriese troepen. Eind december was dat weer bijgelegd, omdat de invasie in Holland uitbleef. Door de Graven van Oost-Friesland werden de Watergeuzen weer getolereerd in Emden en Norden.
Zij bleven niet op Texel- er was na de overstroming van een maand eerder ook weinig te halen, zeker geen voedsel voor een grote groep mannen. Na sinterklaas begon de winter, met veel sneeuw. De Geuzen hebben nog voordat ze op Texel ingevroren raakten het eiland kunnen verlaten. Door de strenge winter was aanvoer van voedsel onmogelijk.

In maart 1571 was de winter voorbij. Op de 25e viel een geuzenvloot van 34 schepen onder bevel van jonker Lancelot van Brederode het Marsdiep binnen en ging in de Waddenzee bij Texel voor anker. Zo'n 150 mannen liet hij op zondag 25 maart aan land gaan. Ze plunderen alles wat met de katholieke eredienst te maken had. De kerken van Den Burg, De Waal, De Koog, De Westen, Den Hoorn en Oosterend werden beschadigd of door brand verwoest. Het schoutshuis aan de Vismarkt ging in vlammen op, en ook in het begijnenklooster in Den Burg werd brand gesticht.
Ze deden ook Huisduinen aan. Begin april vertrokken de Geuzen naar Dover.

De voorgaande zomer was wisselvallig en nat, op enkele warme dagen na. De herfst was mooi, de winter begon met stormen. Pas eind januari werd het kouder.
In die winter hielden de Watergeuzen zich bezig met het onveilig maken van de Zuiderzee en de toegangsroutes door de Waddenzee. Vanaf februari begon het echter vreselijk te vriezen. Een groot aantal schepen vroor vast. De schepen van kapiteins Willem Blois van Treslong, Jelte Eelsma en Pieter Simonsz Meyns zaten voor de kust van Wieringen vast.
Aanvankelijk werden de rebellen door de Wieringers geduld, maar na verloop van tijd werden ze blijkbaar erg lastig. Een grote groep Wieringer boeren dreigde de schepen aan te vallen als de Watergeuzen zich niet gedeisd zouden houden.
Toen de Wieringers, na enkele weken geduld te hebben dat de Watergeuzen op hen teerden, hun aanwezigheid eindelijk beu waren en in dichte drommen de vastgevroren schepen dreigend naderden, vlogen Meyns en een deel van zijn volk "mit een dollen gemoet" op de boeren in. Deze roekeloze daad moesten hij en 7 anderen met de dood bekopen. De Wieringers, bemoedigd door dit succes, keerden zich vervolgens tegen Treslong, maar deze wist hun aftocht te bewerken door de belofte dat een ieder van zijn manschappen, die de boeren enige overlast zou doen, onmiddellijk gedood zou worden (of ook: zij werden aangevallen door 4 compagnies soldaten die door de eilanders gewaarschuwd waren, waarbij 17 geuzen werden gedood. Pas op 3 maart konden ze weer loskomen uit het ijs en wegzeilen).
Blois kon slechts met hulp van de Wieringers zijn schepen uit het ijs krijgen en kon uiteindelijk wegkomen.

J.C. van der Meij in zijn proefschrift 'De Watergeuzen en de Nederlanden 1568-1572':
Daar de Watergeuzen schier uitgehongerd waren, verlangden zij natuurlijk zich van levensmiddelen te voorzien, en zij besloten een inval te doen op de kust van Noord-Holland. Zij zetten bijgevolg koers naar Enkhuizen, om de dubbele reden, dat dit eene rijke zeehaven was en dat de prins er vele heimelijke aanhangers had. Op Palmzondag maakten zij twee Spaansche koopvaarders buit; vermits echter kort daarna de wind tegenliep, waren zij buiten staat, den Helder of Texel om te zeilen; zij wendden nu den steven zuidwaarts en lieten op Dinsdag den eersten April voor den breeden Maasmond het anker vallen. Tusschen Den Briel, op den zuidelijken uithoek van die monding en Maaslandsluis, op omtrent eene halve mijl afstands aan de overzijde daagde het smaldeel plotseling omstreeks twee uur in den namiddag op, tot groote verbazing der inwoners van beide plaatsen.
Niet alleen door tegenwind, maar ook door honger gedreven belandden de Watergeuzen voor Den Briel, dat onverwachts werd ingenomen voor de Prins.

Op Terschelling had men nog meer met de Watergeuzen te stellen.
In 1569 werd het eiland overvallen door de watergeuzen, die er tot 1576 een basis hadden.

Het verslag van Albert Aemkers, secretaris-substituut van Huisduinen (Van der Vlis 1949): Op 25 Maart 1572 (was 1572), een Zondagmorgen, kwamen de Geuzen met 140 of 150 man aan wal, verbrandden een huis bij de Hoge Berg, ‘spoileerden de kerck van den Burch’, roofden wat van hun gading was en staken de brand in een stapel heiligenbeelden, die uit hun nissen waren gehaald.
De volgende dag werden het huis van schout Boshuisen, de woningen van vier andere ingezetenen en het bagijnenklooster deerlijk gehavend of verbrand. Gedurende de strooptocht werd een oud man doodgeslagen. Het schijnt dat de bevolking wel getracht heeft zich te verzetten, want we lezen dat 5 of 6 vijanden werden verslagen. Maar wat kon men doen tegen de troep rabouwen, die van Den Burg naar De Koog trok om daar de kerk te plunderen en die de volgende dag de kerken van Den Hoorn en De Westen tot doelwit had?
De Huisduiner secretaris schreef ‘ende opten XXVI zijn twee van de vianden gegaen an de Westen en de Hoern in de kercken ende hebben haer wil met diversche instrumenten in de kercken gebruyct, smijtende ende nemende tgeen haer diende’. Wie zal de angst en de onzekerheid schetsen, waarin de bevolking verkeerde? De schout werd gedwongen een grote geldsom te betalen om het verbranden van nog meer huizen te voorkomen en talrijke schepen van Texelaars werden genomen.
Ondanks de woelige tijd schijnt deze rooftocht ook elders in het land indruk gemaakt te hebben. Bor schreef: ‘In de maand van meerte hebben de Watergeuzen wederom in Tessel 30 grote schepen genomen daeronder acht die paspoort hadden van Grave Lodewijk, niettegenstaende hebben zij deze mede gerantsoent’ en ‘Ende hebben de vianden de vrouwen (bagijnen) op den Burch gedwongen datse de patroonhuys omgehaelt hebben ende Pieter Jansz Proost huys after nedergehaelt ende verbrandt; ende hebben gerovet ende gebrant opter Burch totten XII uren in den nacht’.
De schout betrok het Bagijnenklooster, dat naderhand een Weeshuis werd.

Op bld. 101 staat: Het huis op Texel, hetwelk eertijds gebouwd was door de Gravin van Holland genaamd vrouw Jacoba, placht na haar dood bewoond te worden door de Schout van Texel. In het jaar toen men schreef 1571, is er een groot oproer gerezen in den lande van Holland, te weten tussen de twee partijen die genoemd worden de Papisten en de Geuzen. Dit was ter oorzake van de religie. De geuzen hebben met 34 oorlogsschepen alhier in het Marsdiep gelegen, en zijn met hunne magt aan land gekomen.
Ze hebben tegen die van den Burg gevochten en de burgers moesten de vlucht nemen. Toen werd het voorzegde huis verbrand. Na die tijd was er een officier, genaamd Jacob de Koning, van Haarlem, die aan de Kamer van de Rekeninge in Holland in den Haag, verzocht om zijn woonplaats te mogen hebben in het klooster aan den Burg, hetgeen hem bij provisie vergund werd.
De kerk van de Westen werd niet meer hersteld, de dorpen waarin de andere kerken stonden hadden nog wel genoeg draagkracht om herbouw en reparaties te betalen.

Wandelen met Pieter van Cuyck
‘Door de Molenstraat [nu Molendwarstraat] wandelen wy nu uit den Burgt, en koomen na een half uur gaans aan het gewezen Dorp den Westen.
De oovergebleven groote en hooge toren doedt genoeg zien, dat dit Dorp uitneemend schoon, en, benevens den Burgt en Oostereind, het voornaamste van het Eiland geweest moet zyn; in dien toren, zegt men, hangt nog een klokje, maar niemand durft het waagen, om langs een zeer oud laddertje te klimmen naar een noch ouder zoldertje, alwaar dit klokje hangt; eenige weinge goede wooningen staan noch omtrent dien tooren.
Hier legt het schoonste land, waar op eene soort van gras groeit, het welke alhier heerengras genoemt wordt [harend, een soort Rus, harendhooi is voedzamer dan gewoon hooi]; dit gras groeit aan pypjes, die in de grond komende, wederom uitwassen; volgens het zeggen van de boeren zoude dat gras zoo voedsaam zyn, dat de helft meerder schaapen daar op kunnen weiden, dan op eenig ander land; ook geldt de morgen van elf hond Rhynlands tot 1600 guldens.
Hier zien wy in het voorbygaan twee of drie van die oude steene doodkisten, die zekerlyk uit de vernielde Kerk zyn gekoomen, en waar van er ook eene legt in de tuin van den Schout.
Niemant heeft my weeten te zeggen, en ik heb by geene Schryvers iets gevonden, waar ik uit zoude hebben kunnen ontdekken, hoe dat Dorp in dien ellendigen staat geraakt is; alleenlyk is er een los gerucht dat het dorp door de Spanjaarden is verbrand [Watergeuzen].

In het jaar 1514 was hier toch Pastoor Willem van Alkmaar, die hier een huis hadt, en 18 morgen en 22 perceelen lands in eigendom bezat; en, ofschoon hy in zyne Pastoory niet woonde, trok hy noch 66 Rhynsguldens jaarlyks; waar omtrent Gy de Oudheden van Noordholland kunt nazien.
Een kwartier uurs van hier legt de Hoorn. Kapelletje met een klein torentje. Het Rechthuys van den Westen is alhier overgebragt’.

Opgravingen van Chris Ponger
Ponger kwam tot de conclusie dat hier reeds in de eerste helft van de 10e eeuw een tufstenen kerkje stond in Romaanse stijl, waarbij later een toren werd gebouwd. Het benedenstuk van die toren was ook van tufsteen, het bovenstuk met zadeldak vroeg-gothisch. Soortgelijke kerkjes in Friesland en Groningen. Sarcophagen. Afgebroken, puin Hoornderweg.

Chris Ponger over de Westerkerk in de Texelsche Courant
Op het kruispunt van een weg, die naar het noorden loopende, Den Hoorn met Den Burg verbindt, en een weg die naar de duinen loopt, ligt het Westerkerkhof, waar de kerk van dit dorp heeft gestaan.
Uit de geschiedenis van de Westen is weinig bekend. De laatste rest van het dorp, de toren van de kerk, werd in 1859 gesloopt om steenen te leveren voor de nieuwe weg tusschen Den Hoorn en Den Burg. Uit teekeningen van die tijd blijkt, dat de toren weliswaar bouwvallig was, maar toch nog zoo gaaf, dat sloopen niet noodig was.
De Westen schijnt van een belangrijk dorp langzamerhand vervallen te zijn. In 1749 stonden er nog 22 huizen. Toen was het dus nog een gesloten complex [dat hoeft niet]. Het lijkt mij niet juist, om de vernietiging van een groot deel van het dorp te plaatsen in de tijd van de Engelsche zee-oorlogen. Immers: dan hadden de Engelschen bij hun plundertocht een protestantsche kerk met een protestantsch kerkhof er omheen aangetroffen en vernield. Alle kerken op Texel zijn, bij een tamelijk minnelijke schikking, in het bezit gekoomen van de protestanten; dus ongetwijfeld ook die van De Westen. Welnu, tot in de 18e eeuw [19e eeuw, want 1830] was het Westerkerkhof het eenige gewijde roomsche kerkhof op het eiland.
Het ligt meer voor de hand, aan te nemen, dat de Geuzen door hun tocht naar De Westen, op 26 Maart 1572 [1571], de hoofdoorzaak zijn van het verval van het dorp. In de overige dorpen hebben de Geuzen toen ook geplunderd, maar die hadden na de slag nog levensvatbaarheid. De Westen had dat blijkbaar niet meer.
De kerk, waarvan hoogstens het dak verbrand zal zijn, liet men vervallen en de roomschen behielden het kerkhof. Nu het centrum verdwenen was, vervielen ook de huizen in de volgende drie eeuwen. Hoewel de Geuzen de stoot tot het verval hebben gegeven, ligt toch de eigenlijke oorzaak al vóór de Hervorming in de groote opkomst van de kustplaats Den Hoorn. De zee voor De Westen was dichtgeraakt. Stond er in 1408 alleen een kapel van de Westen te den Hoorn, in 1514 werd het een aparte parochie.
De kerk van De Westen was de moederkerk van Texel en stond in de eerste helft van de 10e eeuw onder het bisdom Utrecht. Vanaf 1276 behoorden de kerken van Texel aan het klooster te Ludigakerke in Friesland. Op het Westerkerkhof liggen een tiental groote zwerfkeien (ongeveer 80 cM), verder is over het heele terrein het oppervlak zeer onregelmatig. Scheef door elkaar liggen er riggels en heuvels, van 30 cM tot meer dan 1 M hoogte. Hier en daar liggen kleinere veldkeien, kalkpuin, gele en roode moppen en stukken tufsteen.
Deze onregelmatigheden wekten bij mij het vermoeden op, dat er nog iets van de fundeering van de kerk zou te vinden zijn. Met steun van het Texelsche Museum kon ik in de Paaschvacantie van 1937, een kleine graving verrichten, dank zij de medewerking van het bestuur van de N.H. kerk te Den Hoorn, waaraan het stuk grond toebehoort.

Drie bladzijden opgravingsverslagen

Kaart van 1550, Jan van Scorel

Op de kaart van 1594 staat de kerk onbeschadigd getekend, terwijl die in 1572 door de Watergeuzen zou zijn verwoest. De verkenner van deze kaart had opdracht om de staat der zeeweringen te onderzoeken. Bij de Westen hoefde hij niet in de buurt te komen, dat deel zal hij hebben overgenomen van een oudere kaart.

Bij de overgang naar de Hervormde godsdienst werden alle Roomskatholieke eigendommen overgenomen door de nieuwe stroming. Zo is het restant van de Westerkerk in handen van de kerkvoogden van Den Hoorn gekomen.
De Katholieken bleven er hun doden begraven, omdat dit het enige gewijde kerkhof van Texel was. Uiteraard waren de kerkhoven van alle kerken op Texel ooit RK-gewijd, maar die waren ontheiligd nu de Hervormden er hun ‘duivelse’ diensten hielden. Daar wilde een goed Katholiek niet begraven worden.

Onderhoud Westertoren als Zeebaak

Brief 20-2-1800 Aan het departementaal bestuur van Texel
Mede Burgers!
Ter voldoening Uwer aanschryving van den 5 deezer N. 2 door de stremming van het Ys eerst onlangs by ons ingekomen, is dese dienende:
Dat ‘er geen Tuchthuysen binnen onze Gemeente gevonden word- en dat de gebouwen vor Nationaale Reekening alhier werdende onderhouden, niet behoorende tot het departement van Oorlog of finantien bestaan als
in de Kerk van de Koog, Pastory en Schoolhuys
Het Koger Huysje op Duyn
De Wester Tooren
De Tooren van Oosterend
Idem die van de Hoorn
Dienende tot Zee Bakens
Twee Pakhuysen voor de Commercie tot bewaaring van goederen voor genaufrageerde Scheepen, staande aan het Nieuwe en Oude Schil-
Heil & Broederschap
De Municipaliteit van Texel
Ter ord. van deselve (get) WRomans Texel 20 feb. 1800

Uit de Notulen van de Texelse gemeenteraad en de brieven van de Burgemeester
Brief 19-6-1817 Gouverneur, Toren aan den Hoorn en de Westen
Dat de reparatien die aan den Toren van den Hoorn en de Westen moeten gedaan worden, in geenen deele komen kunnen voor rekening van het Bestuur van dit Eiland- geen dezer beide Torens hebben de minste dadelijke nuttigheid voor ons Eiland, maar zijn alleen blijven staan om te dienen tot bakens in zee-
Immers ware dit niet het geval, en moest alzoo het Gemeentebestuur van dit Eiland die onderhouden, dan waren beide Torens reeds lange geamoveerd. Daaraan het dan ook toeteschrijven, dat de daaraan gedane reparatien nimmer voor rekening van het Bestuur genomen zijn. De laatste reparatie daaraan gedaan was groot f 1452.- welke som dan ook betaald is geworden in der tijd, door de Heeren Staten van Holland en West Vriesland, blijkens Extracten der Resolutien hunner vergadering van dato 13-6-1783, op grond daarvan, dat de Toren van de kerk van den Hoorn volstrekt nutteloos voor het Eiland, maar van het hoogste belang voor de zeevaart was, hetwelk althans van toepassing is op de Toren van de Westen, dat niets dan eene op zichzelf staande naald is, waarbij niemand alhier het minste belang heeft.

Brief 6-11-1827 Staatsraad Gouverneur van Noord Holland
Aan de Burgemeester van Texel
Proces verbaal van aanbesteeding van het doen der noodige herstellingen aan de torenspits van den Hoorn en aan den toren genaamd de Westertoren op het Eiland Texel, met verzoek hetzelve aan Hendrik Plavier als aannemer en aan C. Bouwensz Bakker en Gerrit List als borgen, alle drie binnen Uwe gemeente woonagtig.
Aangenomen bij Hendrik Plavier voor eene somma van f 620-

Brief 25-11-1836 Van Burgemeester Reinbach
Aan de Gouverneur, onderwerp Toren van de Westen
Aan de Westkant van dit Eiland bevindt zich eenen Toren, welke van oude dagteekening is, en heeft behoord tot de Kerk van een zeer aanzienlijk dorp, dat voor 2 à 3 Eeuwen door den Oorlog vernietigd is. Alleen die Toren heeft de algemeene verwoesting overleefd en sedert tot een baken in Zee gediend.
Als zoodanig dan ook, heeft het Departement van Marine steeds het onderhoud van dien Toren gedragen, welke zich dan ook steeds in goeden staat bevindt.
Dezer dagen echter is mij kenbaar gemaakt, dat ten gevolge der laatste hevige winden, het dak of kap des Torens aanmerkelijk is beschadigd, zoodanig, dat zonder vernieuwing, die Toren ten gevolge den thans plaatshebbende inwateringen van Hemelwater zeer zoude verachteren, en spoedig aanmerkelijke kosten vereischen, welke herstelling echter alsnu, tijdig aangewend, meer dan waarschijnlijk met f 50,- zoude te bestrijden zijn.
Ik geef mij alzoo de Eer, de aandacht Uwer Excellentie op dit voor handel en Zeevaart niet onbelangrijke punt te vestigen, en tevens met bescheidenheid voortestellen, omtrent dat onderwerp ZE den Heer Directeur Generaal van Marine in onderhandeling te willen treden ten einde deze herstelling onverwijld geschiede, terwijl ik ten slotte en in het algemeen belang van ’s Rijkskas, meen te mogen opmerken, dat de zuinigste en doelmatigste wijze welligt in deze zoude zijn, bijaldien op mij de noodige autorisatie verleend wierde, om onder de hand die herstelling ad f 50,- of minder te laten doen, als wanneer ik mij gaarne daarmede wil belasten, en zoo doende deze eenvoudige maar desniettemin noodige Zaak, spoedig en onkostbaar afloope.

4-1-1837 Aan de Gouverneur, onderwerp Westertoren
Uittreksel van de vergadering van de Gemeenteraad van Texel, waarin de gestelde vragen worden beantwoord.

28-4-1837 Aan de Heer Schout bij Nacht Inspecteur over het Loodswezen te ’s Gravenhage
Ter voldoening aan eene bij mij ontvangen missive van ZE de Heer Gouverneur van Noord Holland van dato 18 Januari ll N 261/1033 geef ik mij alsnu de Eer UEdGestr bij deze toetezenden de declaratie in triplo der gedane reparatie aan de op de Westkant van Texel staande Toren, de zelve door UHEGestr tusschenkomst ter verevening aan ZE den Heer Directeur Generaal van den Marine moge worden ingezonden.

Brief van Burgemeester Reinbach 3-11-1838
Aan de Gouverneur onderwerp herstelling torens Westen en Oosterend
Overeenkomstig Uwer Excellenties missive van den 4-9-ll 332/12959 heb ik de vervolgens de aanbesteding gedaan der Herstellings werken en zulks voor de som van f 165,- welke werkzaamheden vervolgens afgeloopen en na onderzoek van den Eilandsarchitect goed gekeurd zijnde, ik mij in voldoening aan het slot van voornoemde missive als nu de Eer geef de daarvoor verschuldigde declaratie ad F 165,- in triplo met beleefd verzoek dezelve wel aan het Departement van Marine ten fine van Approbatie en voldoening te willende opzenden.

Oude torens
27-1-1852 E. Petersen, Predikant van de Hervormde gemeente van Waal en Koog
aan de Raad van het Eiland Texel
Dat de Torens onze beide Bede-huizen zich in bouwvalligen toestand bevinden, en als zoodanig ernstige maatregelen van voorzorg vereischen: althans de jongste stormen hebben ons in dat vermoeden bevestigd en eene onlangs bewerkstelligde meting [heeft] onze vreeze niet weinig vermeerderd. Eene overhelling toch van 4 voeten, vergaan hout en fundamentwerk van klokkestoel etc van de eenen en dergelijken vergankelijke toestand van de andere Toren, meene wij als voldoende gronden aan te voeren, om der zelver herstelling vurig te wenschen.
Hierop volgde overleg, onderzoek en sloop van de kerk van de Waal. De toren stond een el uit het lood, afgebroken met de vervallen kerk in 1857.
De toren van Oosterend was een zeer belangrijk baken voor de zeevaart, mocht niet worden afgebroken en werd met groter en kleiner lapwerk overeind gehouden door de Marine.
De Westertoren was door het veranderen van het landschap onbelangrijk voor de schepen geworden. Men had aan de toren van de Hoorn houvast genoeg.

19-7-1831 Dat de torens welke als merken in Zee worden beschouwd, door de gemeente moeten worden onderhouden, ten ware de afbraak daarvan door de gemeente wenschelijk mogt worden geacht en het Departement van Marine daartegen het behoud mogt verlangen.

Raad x-1-1837 berigt Westertooren Wordt gelezen eene Missive van ZE den Heer Directeur Generaal der Marine d 22e ll L B N. 19 en ZE den Heer Staadsraad Gouverneur en bij apostellaire dispositie van 24e ll N 347/20291 gesteld in handen van den voorzitter om te dienen van berigt consideratie en advies houdende in substantie de vrage of de afbraak van den op de westkust van het Eiland Texel staande toren voor de Gemeente wenschelijk wordt geacht aangezien ZE in zoodanig geval in nadere overweging kan nemen- wordende die Missive der vergadering in haar geheel voorgelezen.
Waarover gedelibereerd:
Overwegende dat de toren in kwestie, genaamd de Westertoren, voor deze gemeente onder geen opzigt van eenig belang is, en alleen is blijven staan doordat dezelve ten dienste der Zeevarenden van tijd tot tijd door het Departement van Marine is onderhouden, hetwelk intusschen zoodra zulks door deze gemeente zoude moeten gedaan worden, tot derzelver onverwijlde verkoop tot afbraak, in het wel begrepen belang der gemeente kas zoude moeten doen besluiten.
Is besloten: Burgemeester en Assessoren te autoriseren gelijk geschiedt bij dezen onder goedkeuring van HH gedeputeerde Staten tot den publieken verkoop voor Afbraak van den Westertoren overtegaan, ten zij het Departement van Marine het onderhoud derzelve voor zijn rekening wilde nemen als wanneer, in het belang der Zeevarenden speciaal van het Noordergat, zich de derving van dat provind zoude willen getroosten.

18-1-1837 Staatsraad Gouverneur van Noord Holland
Aan de Burgemeester van Texel
Als een vervolg op Uwe missive van den 4 dezer N 9 met het daarbij voorgelegde extract uit de deliberatien van de Raad uwer Gemeente, heb ik de Eer UEd namens het Departement van Marine te magtigen, om de reparatien benoodigd aan den op den westkant van het Eiland staande toren tegen eene som van f 50- of minder te doen bewerkstelligen en de declaratie daarvoor in triplo, waarvan een op Zegel, vervolgens te doen toekomen aan den Schout bij Nacht Smenk, Inspecteur Generaal over het Looswezen, te ’s Gravenhage, door wiens tusschenkomst dezelve daarna ter verevening aan den Directeur Generaal van den Marine zal worden ingezonden.

4-9-1838 Staatsraad Gouverneur
Aan de Burgemeester van Texel
Toestemming tot het doen der Vereischte herstellingen voor rekening van dat Departement aan de torens van Oosterend en de Westen in Uwe gemeente,
Ofschoon de torens niet meer kunnen geacht worden zoodanige belangrijke zeebakens als vroeger te zijn, evenwel de eerste door de verminderde scheepvaart langs de Zuiderzee sedert het daarstellen van het Noord-Hollandsch Kanaal en de andere, door de verandering in de Zeegaten, er evenwel tegen die herstellingen voor rekening van de Marine, bij Zijne Excellentie geene bedenkingen bestaan, te minder daar de kosten van een en ander voor beide Torens op f 166.91.- is geraamd (zoo goedkoop mogelijk!)

Bestek van Herstellingen aan de Tooren van de Westen
Het maken van een zwaar inlaat slot met 2 sleutels bij hetzelve aan den deur
In 2 ramen in de Toren een glasruit van blank fransch glas in te maken. De oude hengsels van het deurtje van het Huisje [dat boven op de toren stond] door nieuwen van afmeting als de oude te doen vervangen.
Een Raketwerk op het dak van het huisje te maken, hiervoor te gebruiken 8 greene ribben zwaar 5 bij 7 1/2 duim lang 3 El.- 22 latten 2 1/2 bij 5 Duim lang 3.40:-
Verders alles Zamen te stellen als in art. 1 is omschreven en daarna twee keeren met koolteer te schilderen.
En alle loszijnde pannen met Kalkmortel aanstrijken en de Zoomen boven de pannen, als mede de vorst met bastaard Tras, daar waar dezelven mankeren, aanstrijken.
Aangenomen door Pieter Plavier, Pieter Pronk, Jan Zuidewind, Chr. Van Scharenburg, Arie en Hendrik Geus, de laagste inschrijvers

24-10-1838 door Hendrik Plavier, Architect over de Eilands gebouwen te Texel in order bevonden

Afbraak, maar wie is de eigenaar van de Toren?
Nu de Westertoren geen belang meer had voor de scheepvaart kon die worden afgebroken. Maar wie was eigenlijk de instantie die de toren mocht verkopen en daar winst uit maken?

25 November 1857 van Dominee Wieringa van de Hervormde gemeente van den Hoorn
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Texel
Bij dezen nemen ondergeteekenden, in hunne qualiteit van administrateurs der Kerkelijke goederen van den Hoorn de vrijheid zich te wenden tot het gemeente bestuur, ten einde eenige ophelderingen te vragen betreffende den Westertoren.
Op grond van de oude Kerkelijke combinatie van Hoorn en Westen, krachtens welke de kerkelijke goederen van Hoorn en Westen één waren, tengevolge waarvan de landerijen om en bij de Westertoren ook thans nog in eigendom toebehoren aan de kerk van den Hoorn, zijnde de origine daarvan, blijkbaar uit sommige benamingen onmiskenbaar kerkelijk.-
In aanmerking nemende dat de torens Kerkelijke gebouwen zijn gelijk de Hoorner toren dat nog is en de Westertoren steeds geweest is,-
In overweging nemende dat het kerkhof, de grond waarop de toren staat, eigendom van de Hoornerkerk en ook de ringmuur welke vroeger daarom gestaan heeft, in der tijd door de kerkelijke administrateurs van den Hoorn als hun eigendom behandeld en verkocht is, ’t welk alles uit de oude kerkelijke documenten is op te maken of te bewijzen,-
Zoo wagen de ondergeteekenden, op grond van dit een en ander in de vaste meening dat de Westertoren het wettig eigendom der Hoorner kerk is: hoe, wanneer, op grond waarvan en met welk regt, bovengemeld gebouw, voor eenige jaren gebragt is op de lijst der eigendommen van de burgerlijke gemeente.
Na gedaan onderzoek is het ons duidelijk geworden, hoe deze vraag moet beantwoord worden, weshalve we bij dezen in alle bescheidenheid de vrijheid nemen onze gedachten daaromtrent hier te laten volgen, in de hoop dat Burgemeester en Wethouders met ons eens zullen zijn en oordeelen dat de Westertoren abusievelijk tot burgerlijk eigendom gemerkt is, welke fout hersteld dient te worden.
Toen indertijd met het dorp de Westen ook de kerk verviel, is de toren, nadat de Spits eraf en de klokken en uurwerk er uitgenomen waren, blijven staan op verzoek van het Burgerlijk bestuur, hetzij gemeentelijk, Provinciaal of Rijks, om nog tot verschillende einden gebruikt te kunnen worden. Het kerkbestuur van den Hoorn geen voordeel in de afbraak ziende, heeft dit verzoek ingewilligd, onder voorwaarde dat de corporatie te wiens wille het gebouw staan bleef, ook het onderhoud op zich nam.
Tengevolge daarvan is het dat de kerkelijke administrateurs van den Hoorn met dat gebouw, ofschoon het eigendom der Hoorner kerk, zich niet bemoeiden, ja ook dat velen als administrateurs laten optraden en afgingen zonder aan den Westertoren als kerkelijk goed te denken.
In een oogenblik dat bovengemelde geschiedenis vergeten was, is die toren welke door het intermediair van het Burgerlijk bestuur steeds onderhouden werd, eindelijk ook als burgerlijk goed beschouwd en van weinige jaren zelfs feitelijk tot gemeente eigendom gemaakt, zijnde eene dwaling die wel te verontschuldigen is, maar toch een dwaling blijft welke wij vertrouwen dat Burgemeester en Wethouders zullen inzien en gaarne spoedig herstellen.
Wij hebben ons reeds gewend tot het Departement van Marine, waarbij de toren het laatst in vruchtgebruik was, en van den Minister vernomen dat de Marine van het vervolg geen gebruik meer van dat gebouw maken zal en alzoo ons de vrijheid geeft om daarmee te handelen naar welgevallen, van welke vergunning wij dan ook meenen spoedig gebruik te moeten maken.
Ongaarne evenwel zou men daarmee in botsing willen komen met het WelEdelAchtbare bestuur dezer gemeente en gelijk wij vertrouwen dat onze redenen onbevooroordeeld overwogen en daarop goedgekeurd zullen worden, zoo zullen wij gaarne en onbevooroordeeld
onze aandacht schenken zoo Burgemeester en Wethouders hiertegen iets meenen te moeten inbrengen, hetwelk wij nogtans niet hopen of verwachten.
Zoo zulks onverhoopt toch het geval mogt zijn is het ons dringend en vriendelijk verzoek om spoedig antwoord te mogen ontvangen op de reed boven gestelde vraag n.l.: hoe, wanneer, op grond waarvan en met welk recht, voor weinige jaren, de Westertoren gekomen is op de lijst der eigendommen van de Burgerlijke gemeente.
Indien evenwel Burgemeester en Wethouders door onze beschouwing en eigene overweging reeds overtuigd zijn dat die plaatsing wederregtelijk of liever abusievelijk is geschied zoo zal het ons zeer aangenaam zijn in antwoord hierop, zulks spoedig te vernemen.

De Administrateurs van de kerkelijke goederen te Hoorn op Texel
Wieringa Pres. en Sectr.
J. Bruin
J. Beumkes
Jb. D. Bruin

De Burgemeester antwoordde nog op dezelfde dag:
25-11-1857 Aan de Kerkenraad der Gereformeerde Gemeente aan den Hoorn
Dat de Toren aan de Westen alhier bekend onder de naam van Westertoren op de lijst der gemeentelijke eigendommen niet voorkomt,
Dat de ondergrond bij het Kadaster der gemeente bekend staat als grond van de Gereformeerde gemeente aan den Hoorn alhier, weshalve door dit bestuur ten behoeve dezer gemeente voor het tegenwoordige, op dien Toren geen aanspraak wordt gemaakt.

Later begon Keijser hieraan te twijfelen. Feitelijk was het onderhoud van de toren altijd door de gemeente Texel geregeld, en had de kerkelijke gemeente zich er al heel lang niet meer mee bemoeid, zoals dominee Wieringa ook al schreef:

Brief van Burgemeester Pieter Sijbrandsz Keyser 12-12-1857
Aan den Heer President van het Provinciaal Collegie van Toezigt op de Kerkelijke administratiën bij de Hervormden in Noord Holland
Dat de zoogenoemde Westertoren alhier een gebouw is, in de vroegste tijden gesticht, en als veele jaren tellende, van eene solide bouw moet zijn; aan de zoogenaamde Westen op zich zelf staande heeft heeft dezelve alleen gediend als zeebaak, vanwege het Gouvernement onderhouden, zooals in het jaar 1832, zoo ik meen, vanwege de Marine, nog eens belangrijke reparatiën aan het bovenste gedeelte heeft plaatsgehad.
Het is mij bekend, dat het bovenste gedeelte van bedoelde toren, thans weder reparatie vordert; wanneer deszelfs behoud voor zeebaak noodzakelijk is.
Echter rijst, naar mijn bescheiden opinie, de vraag, of deze toren het eigendom der Hervormde gemeente van den Hoorn is en nog, of dezelve als zeebaak is nutteloos geworden en daardoor kan worden gemist. Omtrent de eerste vraag moet ik aanmerken, dat in de Raadsvergadering dd 4-1-1857 al hier over den vervallen toestand van dien toren is gehandeld, waarbij is overwogen, bedoelde toren, voor de gemeente van geen belang zijnde, maar alleen is blijven staan, tot dienst der zeevarenden, en van tijd tot tijd door het Departement van Marine is onderhouden, doch zoodra zulks door de Gemeente zoude moeten worden gedaan, tot deszelfs onverwijlde verkoop tot afbraak, in het welbegrepen belang der Gemeentekas, zoude moeten doen besluiten, waarop een besluit is genomen Burgemeester en assissoren te authoriseren, onder goedkeuring van Heeren Gedeputeerde Staten, tot den publieken verkoop voor afbraak van dien toren overtegaan, tenzij het Departement van Marine het onderhoud derzelve voor zijne rekening wilde nemen, als er onder de vergadering in het belang der zeevarenden, speciaal van het Noordergat, zich te derving van dat provincie zoude willen getroosten, daarvan is zeer zeker, weder eene reparatie aan die toren geschied.
Wanneer ik dit in aanmerking neem, dan bestaat er eene redelijke twijfel, of de Westertoren wel het eigendom is der Hervormde Kerk van den Hoorn en niet die van den Burgerlijke gemeente.
Kerkvoogden erkennen vrij zeker het eigendom van den Toren uit de omstandigheid, dat het eigen gebouwd is, op den grond, die het eigendom is der Kerkelijke Administratie. Het schijnt echter, dat de Marine thans weinig belang meer steld in het behoud van de Toren, doch ook daaromtrent zoude men zich moeten overtuigen, alvorens tot afbreken van dezelve overtegaan, onverschillig aan wien dezelve in eigendom mogt toebehoren.

Dominee Wieringa en zijn kerkbestuur waren niet blij met deze twijfel en overwegingen, het ging hun om de vraag welke instelling eigenaar was van de toren. Over de noodzaak tot afbraak bestond geen twijfel:
Brief Hoorn op Texel den 22 Jan 1858
Aan de Gemeente Raad van Texel
Ondergetekende, in hunne qualiteit als Notabelen en Administrateurs van de Kerkelijke goederen der Hervormde gemeente aan den Hoorn op Texel, nemen bij deze de vrijheid den gemeenteraad in te roepen als scheidsrechter in een geschil tusschen de WeEdAchtbren Burgemeester ten dezen gemeente en het Hervormde kerkbestuur van den Hoorn over het eigendomsrecht van den Westertoren.
Reeds de 25 Nov: des vorigen jaars hebben wij ons over dezelfde zaak, per missive vervoegd bij Burgemeester en Wethouders en is antwoord daarop ontvangen dat Burgemeester en Wethouders toen geen aanspraak op den Westertoren maakten.
Daarop vroegen wij het Collegie van Toezicht om magtiging tot verkoop en afbraak.
De Commissaris des Konings, als president van het Collegie van Toezigt, vroeg in een schrijven dd 1 Dec 1857 of er van de zijde van het gemeente bestuur ook bezwaar bestond om ons aanzoek in te willigen.
Nu luidde het advies van ZWEd onder anderen dat er ‘naar zijn bescheiden oordeel redelijke twijfel bestaat of de Westertoren wel het eigendom is der Hervormde gemeente aan den Hoorn en niet die van de burgerlijke gemeente’.
Het bescheiden oordeel der Burgemeester ontleent dien redelijken twijfel aan het verhandelde in eene raadsvergadering dd 4 Jan 1857.
Zonder onbescheiden of onredelijk te zijn meenen wij te mogen beweren dat hetgeen waarop ZWEd zich beroept niet in het allerminst bewijst dat de Westertoren het eigendom van de gemeente Texel is.
Wij nemen de vrijheid te vragen:
Vooreerst Hoe de gemeenteraad daarover oordeelt
Ten tweede Of er afdoende gronden zijn om den Westertoren voor eigendom der burgerlijke gemeente te verklaren
Wanneer zoodanige afdoende gronden bij de gemeenteraad niet bekend zijn vragen wij
Ten derde of de gemeenteraad ons op officiële wijze wil doen toekomen het besluit dat de burgerlijke gemeente geen aanspraak maakt op bovengenoemd gebouw.
Daar deze zaak reeds aanhangig is sedert 25 Nov des vorigen jaars en reeds voor de vierde maal bij het gemeentebestuur op officiele wijze, tot een punt van overweging is gemaakt, zoo vleijen wij ons dat de kwestie nu eindelijk eens bevredigend zal worden opgelost.
Het welk doende enz
Namens het collegie van Kerkelijke Notabelen
Wieringa Pres en Secr

Dossier

Extract uit het Register der Deliberatien van de Gedeputeerde Staten der Provincie Noord-Holland N 38
Donderdag den 25 Maart 1858
Gelezen de missive van het provinciaal Collegie van toezigt op de Kerkelijke administratie bij de Hervorming in dit Gewest, gedagteekend 22 dezer N 471, waarbij onder overlegging van het de zaak betrekkelijke stukken, wordt voorgesteld om het Collegie van Notabelen der Hervormde gemeente te Hoorn op Texel te magtigen tot den openbaren verkoop, tot afbraak, van den Westertoren, zijnde het eigendom dier Gemeente-
Gelet dat die toren is een op zichzelf staand gebouw zonder klok of uurwerk;- dat het belangrijk herstel vereischt, geen dienst meer doet-
Gelet dat het Departement van Marine heeft verklaard in het behoud van den toren als zeemerk, geen belangstelling-
Gezien het Koninklijk besluit van 15 December 1831 N 77
Belanghebbenden
Wordt goedgevonden, het Collegie van Notabelen der Hervormde gemeente te Hoorn, op Texel by deze te magtigen tot den publieken verkoop, tot afbraak, van den hiervoor bedoelden toren.-
De Gedeputeerde Staten voornoemd
Voorzitter
Griffier

Aan de Heeren Notabelen der Hervormde Gemeente te Hoorn op Texel N 480 1 bijlaag
Haarlem, 30 Maart 1858
Vu de kennisgeving uwer missive dato 9 February jl, en bylagen, heeft het Provinciaal Collegie van toezigt geen bezwaren gevonden, om uwe aanvraag van magtiging tot openbaren verkoop, voor afbraak, van den Westertoren ten uwent, gunstig aan Heeren Gedeputeerde Staten voortedragen.-
Dientengevolge is door dat Collegie genomen de beschikking in dato 25 dezer N 38, waarby UEd tot die handeling worden gemagtigd.
Ik heb de eer dat Stuk hiernevens te voegen en zal onmiddellijk na dien verkoop de mededeling van de opbrengst daarvan tegemoet zien.
De President van het Provinciaal Collegie van Toezigt

Dossier

Brief van Willem Kikkert, 18-8-1996
In de familie Kikkert is het verhaal blijven hangen over mijn overgrootvader Nan Kikkert, die een aandeel had in de afvoer van het puin van de toren naar de Hoornderweg. Wellicht mede omdat het toch het definitieve einde betrof van een markant en historisch bouwwerk. De bouwvallig geworden toren werd verkocht in 1859 in de herberg De Appelboom te den Hoorn. Het vervoer van het puin werd aangenomen door onder meer Nan Kikkert.
(Het familieverhaal klopt niet met de feiten. Het was in 1858 in Loodsmanswelvaren)

Afbraak van de Westertoren
In de tijd tussen het schrijven van bovenstaande brieven en de hier volgende is de toren afgebroken. Als het in 1859 is gebeurd, dan was het in de eerste week van januari. Het was dat jaar een ‘vrij zachte’ winter.

Aan de Heeren Kerkvoogden en Notabelen der Hervormde Gemeente te Hoorn op Texel
N 8 Haarlem, 8 Januarij 1859
Het is noodig dat by voordragt, die het Provinciaal Collegie zich voorstelt aan Heeren Gedeputeerde Staten te doen, omtrent het in uwe missive van 4 dezer vervat verzoek om magtiging tot den onderhandsche verkoop van den om- en ondergrond van de voor afbraak verkochten Westertoren ten Uwent, worde overgelegd eene deliberatie van Uw Collegie, houdende vermelding van de redenen voor- en het nut van dien verkoop, van het bedrag waarvoor men dien grond verwacht aftestaan, alsmede van het gebruik dat van de opbrengst zal worden gemaakt.
Onder mededeeling van het vorenstaande, heb ik de Eer UEd: te verzoeken, de bedoelde deliberatie alsnog intezenden.
De President van het Provinciaal Collegie van Toezigt, op de Kerkelijke Administratie bij de Hervormden in Noord-Holland

Het afbreken zou in 1859 zijn gebeurd. Uit de beschikbare brieven valt geen exacte datum vast te stellen. Uit de brief van 8 januari 1859 kan men opmaken dat de toren toen al weg was. Er werd in die brief alleen nog gesproken van de om- en ondergrond, het Westerkerkhof.
Het zou mij niets verbazen als de toren al eerder gesloopt is, kort na de verkoop.

Katholiek kerkhof in hervormde handen
Brief van Burgemeester Pieter Sijbrandsz Keijser 19-1-1859
Aan Zijne Excellentie de Commissaris des Konings in Noord Holland
Waarbij de hiernevens teruggaande missive van de Kerkvoogden der Hervormde gemeente van den Hoorn alhier, in mijne handen gesteld ter fine van berigt, consideratie en advies, heb ik het volgende te berigten
Dat bij genoemde in de missive bedoelde plek grond is, het zoogenoemde Westerkerkhof, hetwelk van de vroegere tijden af, steeds is geweest eene begraafplaats, waarvan de RC bevolking op dit eiland vrijzeker het meest gebruik hebben gemaakt. Zoo zijnde hetzelve, volgens overlevering, eene gewijden grond.
Het is mij bekend, dat verscheidene RC families op dit eiland aldaar hunne afgestorvene betrekkingen bijzetten, waarbij ik dikwijls ben tegenwoordig geweest, doch sedert de oprigting van een algemeene afzondelijke begraafplaats voor de Roomsch Catholieken alhier in het jaar 1830, heeft de begraving op het Westerkerkhof niet meer plaats gehad.
Ofschoon nu bijna gedurende 30 jaren geene begraving aldaar is geschied, is het toch eene waarheid, dat er op dit eiland nog veele onder de levende zijn, wier ouders en voorouders op dat kerkhof zijn begraven, waarom zij die plek grond nog altijd dierbaar achten, en wier wensch het dan ook is, dat het Westerkerkhof ongeschonden blijve, en wat is ook natuurlijker en hoe zal men daarvoor beter gewaarborgd blijven, dan dat die plek blijve onder eene kerkelijke administratie, zoo als zulks behoort ten plattelande plaats te vinden.
Bovendien zullen er ook nog wel [mensen] in leven zijn welke eigendom aan familiegraven hebben, in hoeverre zulks echter verkoop zoude kunnen beletten wil ik in het midden laten.
Het is eene waarheid, dat het grondbezit van het Westerkerkhof weinig waarde heeft. Het is aan de weg gelegen, tusschen den Hoorn en de Westen, en aan alle zijden omsloten door eigendommen van derden. De beweiding wordt verhuurd voor f 3,- ’s jaars, terwijl de grond van het kerkhof onbelast is.
De kerkkas kan er weinig bij winnen en daar de kerkelijke administratie van den Hoorn, meer belangrijke vaste goederen bezit, bestaat er naar mijn bescheiden oordeel geene reden, om dit kerkhof te verkoopen, en om deze en de vorige opgegeven redenen neem ik de vrijheid deze bedenkingen tegen verkoop in te brengen.
Mogt echter door Uwe Excellentie den bedenkingen niet voldoende worden geacht, en er bij Uwe Exc geene bezwaren bestaan om die verkooping toetelaten, dan neem ik de vrijheid te adviseren, dat de magtiging tot verkoop inhoudt de uitdrukkelijke bepaling “dat aan des situatie van het Westerkerkhof geene verandering mag worden gemaakt, noch door verlaging, noch door wegvoering van grond”, en dat aan die plek grond de eerbied verblijve, welke men aan de rustplaats der dooden verschuldigd is.
De waardering der grond van genoemd kerkhof, op het kadaster der gemeente bekend in Sectie F No. 28, groot 14 roeden 50 ellen, wordt door mij geschat op f 80,-

Aan de Heeren Kerkvoogden en Notabelen der Hervormde Gemeente te Hoorn op Texel
Haarlem, 1 Februarij 1859 N 43
Op uw verzoek om magtiging tot publieken verkoop van den om- en ondergrond van den Westertoren, bekend onder den naam van het Wester-kerkhof, is het advies ingewonnen van den Burgemeester van Texel.
Dat advies is niet onvoorwaardelijk gunstig, ook de aanmerking er vele personen op het eiland wonen, wier betrekkingen op dat Kerkhof begraven zijn, en het te vreezen is, dat de verkoop van dien grond daarom bij de zoodanigen een pijnlijken indruk zou maken.
Uit aanmerking hiervan is bij ons de vraag gerezen, of aan de bedenkingen van den burgemeester niet zou kunnen worden tegemoet gekomen door aan den verkoop de voorwaarde te verbinden, dat de grond binnen de eerste 20 jaren niet zal mogen worden geroerd.
Hieromtrent uwe zienswijze verzoekende hebben wij tevens de eer U nogmaals te verzoeken ons te zenden een afschrift van het besluit van Uw Collegie om tot den bedoelden verkoop overtegaan. Zoodanig besluit moet, volgens ’s Konings besluit van 10 October 1814, N 3 (in herinnering gebragt bij het Provinciaal blad van 1828, N 174) aan Gedeputeerde Staten worden overgelegd, door welk Collegie de magtiging moet worden verleend.
Het Provinciaal Collegie van Toezigt
President
W.G. de Bruyn Kops, Secretaris

Aan de Heeren Kerkvoogden der Hervormde Gemeente aan den Hoorn op Texel N 64
Haarlem, 6 februarij 1862
In antwoord op uwe missive van 30 Januarij jl hebben wij de eer te melden, dat het, alvorens tot den openbaren verkoop van het daarin bedoelde stuk gronds, genaamd het Wester-Kerkhof, kan worden overgegaan, noodig is, dat door uw Collegie tot die handeling de magtiging van heeren Gedeputeerde Staten zij verkregen.
Onder herinnering aan onze deswege aan U gezonden missive in dato 1 februarij 1859, N 43, zullen wij van U tegemoet zien een afschrift van het besluit van kerkvoogden en notabelen om tot den bedoelden openbare verkoop overtegaan.
Wanneer ons dat stuk zal zijn geworden stellen wij ons voor aan heeren Gedeputeerde Staten voortedragen om uw Collegie spoedig tot den verkoop te magtigen.
In afwachting van die magtiging zal de verkoop voorloopig dienen te worden uitgesteld.
Het Provinciaal Collegie van Toezigt
Roell President
W.G. de Bruyn Kops, Secretaris

Tachtig gulden om het gebeente der voorouders te redden
Brief van Burgemeester Pieter Sijbrandsz Keijser 24-2-1862
Aan Zijne Excellentie de Commissaris des Konings in Noord Holland
Dat het eens zeker de daadzaak is, het zoogenaamde Westerkerkhof, sedert onheugelijke jaren ongetwijfeld eene algemeene begraafplaats is geweest; doch waarvan de Roomsch Catholilen op dit eiland het langst gebruik hebben gemaakt, en [dat] daar verschillende Catholieke familien tot het jaar 1830 aldaar hunne afgestorvene betrekkingen zijn begraven. Om deze redenen bestaat er bij de Catholieke bevolking alhier, zoo in het algemeen als bijzonder, eene zekere belangstelling voor deze plek grond, en dat dezelve ongestoord zal blijven bewaard. Die belangstelling wordt nu opgewekt, omdat de kerkvoogden der Hervormde gemeente van den Hoorn, die plek gronds ter openbare verkoop aanbieden, en waarvan reeds 2 jaar is sprake geweest. De Catholieken zijn dus bevreesd, die plek grond in particulier bezit zal geraken, waarom dan ook het parochiaal kerkbestuur der gemeente aan den Burg is opgetreden, en zich genegen heeft verklaard die grond bij onderhandsche overeenkomst van het Hervormde kerkbestuur aan den Hoorn overtenemen, ten einde daardoor voor het vervolg gewaarborgd te zijn, het Westerkerkhof ongestoord blijve bewaard.
Voor zooverre ons bekend, zijn de kerkvoogden van den Hoorn wel genegen aan het verlangen van het RC kerkbestuur van den Burg te voldoen, en hun het Westerkerkhof overtedoen, doch het schijnt dat men het onderling over de geldelijke aangelegenheid nog niet eens kunnen worden. Kerkvoogden der Hervormde gemeente van den Hoorn eischen voor die plek grond de somma van f 300,-, dat het RC kerkbestuur te hoog voorkomt.
Mogt het verschil van gevoelen over de waarde van het Westerkerkhof tusschen de verschillende besturen worden gevonden, dat geloven wij om veele redenen eene wenschelijke zaak tot stand was gebragt.

Waarom is het advies van de Burgemeester niet opgevolgd? Wie heeft bedacht dat die ‘Roemsen’, als ze hun knekels wilden houden, er maar flink voor moesten betalen?
Men vroeg f 300,- waar de Burgemeester f 80,- geschat had. Dat is wel heel erg veel te veel! Hervormden en Katholieken kwamen niet tot overeenstemming. De Hervormde kerk van den Hoorn bleef eigenaar.
Men dacht er niet aan dat vóór de Reformatie iedereen katholiek was geweest. In 1860 was dat nog geen 300 jaar geleden, dus de kans is groot dat er ook voorouders van de latere Hervormden begraven waren en dat het op die manier ook om heilige grond voor Hervormden ging. Helaas heeft de Hervormde gemeente van Den Hoorn in hun Kerkeraadsnotulen geen woord gewijd aan deze kwestie (zegt Maarten ’t Hart die deze notulen heeft doorgenomen). Dat zal de reden zijn geweest waarom zij de gevraagde papieren niet stuurden.

Geldkwestie
Als het Hervormde Kerkbestuur niet zo veel geld had gevraagd en het RK bestuur wat minder zuinig was geweest, zou het niet tot de vergraving van het kerkhof zijn gekomen. Maar de Roomse gemeente van Texel bestond vooral uit arme mensen, die al nauwelijks hun nog levende armlastige leden konden onderhouden.
Het ging om een Roomsch kerkhof. De strijd tussen Roomsen en hervormden was in 1853 weer opgelaaid door het herstel van de Pauselijke Hiërarchie in Nederland, waar niet iedereen gerust op was.
Door het opruimen van hun gewijde kerkhof kon men die Roomsen tegenwerken. Het doet een beetje denken aan de handelwijze van het ‘Naoorlogs Verzet’ van na de Tweede Wereldoorlog. Het is hoe dan ook onbegrijpelijk dat de Hervormde gemeente de ‘vruchtbare’ grond van het kerkhof heeft verkocht.

Herinneringen van Cornelis Michielsz Witte. Texelsche Courant Zaterdag 25 Sept. 1937
Deze oude heer, die reeds de respectabele leeftijd van 87 jaar heeft bereikt en woont ten huize van de heer C. Veeger, in De Westen, weet nog van het bestaan en de slooping van de Westertoren. En omdat er maar weinigen meer leven, die zich dat nog herinneren, hebben wij hem eens opgezocht – om een en ander uit zijn mond te vernemen.
Het is een nog krasse baas, die oude Witte. Het was voor ons alleen jammer, dat hij zoo doof is, waardoor van een geregeld gesprek niets kon komen. Maar wat we wilden weten kregen we toch te hooren.
- Het was een erg hooge toren, zoo vertelde hij ons, met bovenop een huisje, zooals ook op te teekening, Zaterdag 18 Sept. in de krant afgedrukt, nog te zien is. We mochten niet in de toren; de deur was altijd dicht, maar ééns hebben we kans gezien onder de deur door te kruipen; toen zijn we naar de spreeuwennesten geklommen. Maar thuis hadden ze het gemerkt en we kregen er ongenadig van langs. Toen hadden we het hart niet meer het nog eens te doen. Toen ik een jongen van een jaar of 6, 7 was, zoo ging Witte verder, werd de toren gesloopt. Ik herinner me nog best dat de toren als baken diende en dat daarom, toen hij werd afgebroken, op de toren van Den Hoorn een spits moest worden geplaatst. Toen kon de toren van Den Hoorn als baken worden gebruikt.
Spoken op het kerkhof
Omstreeks 1855 moeten op het kerkhof – ofschoon toen al niet meer in gebruik – nog drenkelingen begraven zijn.
Kort na de slooping van de toren, zoo herinnert Witte zich nog, is men met het afgraven van het kerkhof begonnen. Een zekere Bruin had de begraafplaats gekocht, maar kon die maar niet op zijn naam krijgen. Toen hij met afgraven begon, wilden eenige inwoners van Den Hoorn zich hiertegen verzetten: Gehuld in lakens gingen zij voor spook spelen….. Hierdoor werd die Bruin afgeschrikt en lange tijd werd aan afgraven niet meer gedacht. Eerst in 1870 werd er mee doorgegaan.
Van zijn moeder had Witte gehoord, dat het dorp De Westen zoo uitgestrekt moet zijn geweest, dat het bijna aan De Koog grensde.
In een oud boek, uitgegeven in het jaar 1721 lezen we nog, dat de kerk van de Westen vermoedelijk de moederkerk van het eiland is geweest en ‘het recht van begrafenissen, van trouwen en van doopen’ heeft gehad.
In het jaar 1514 had de pastorie het eigendom van 18 morgens lands en een pastoorshuis. In dat jaar was pastoor van Westerend ene Willem van Alkmaar, die, hoewel Zijne Eerwaarde niet in zijn pastorie woonde, jaarlijks 60 ‘Rheinguldens’ inkomen had. Koster was in dat jaar Lutger Gerritsz, die jaarlijks 4 Rheinguldens genoot. De fraaie toren, het vervallen muurwerk van de oude kerk en de overgebleven doodsbeenderen geven de oudheid van het dorp genoeg te kennen. Aldus staat in dat oude boekje nog te lezen. – H.

Cornelis Witte was een zoon van Michiel Witte (1807-1856) en Maartje Spigt (1810-1888) van de boerderij Groenendaal. Na zijn huwelijk woonde hij eerst met Theodora Spreeuw op de hoeve ‘Bloem en Bos’, later weer in zijn ouderlijk huis aan de Westen. Hij had 3 oudere broers, de ‘wij’ uit zijn verhaal. Cornelis werd geboren in 1850, en was dus geen 6 of 7, maar eerder 8 of 9 jaar oud toen de toren werd afgebroken. Hij overleed in 1938.
Ook raakte het dorp de Westen niet aan de Koog, aangezien daar eerst de inham en later op de plek daarvan de Mientgronden lagen. Maar het was wel veel groter dan je later nog zou denken.

24-1-1886 Heldersche en Nieuwedieper Courant
Te Texel is bij het spitten op het oude kerkhof achter de Westen, gevonden een zilveren muntstuk, ter grootte van een rijksdaalder. Op de eene zijde bevindt zich een dubbele Oostenrijksche adelaar, met de cijfers 27.6 in het midden. Daaromheen de woorden MAXIMILIAN II D.G. IMP S.E. AVGV.
Op de andere zijde het afbeeldsel van een heilige met een gekroond lam op de linkerhand en daaromheen de woorden: MONETA . NOVA . LUBECENS . 1568.

Dossier


Respectloos
4-7-1888 HNC Verslag van de Gemeenteraadsvergadering Texel:
De heer C. Tijsz Zijm neemt vervolgens het woord en vangt aldus aan: Mijnheer de Voorzitter! Het is niet tot eene berisping, wanneer ik zeg, dat het gruwelijk is, dat met de doodsbeenderen der lijken, welke bij het afgraven van het Westerkerkhof voor den dag komen, zoo ruw gehandeld wordt,- het is iets wat men bij de nog onbeschaafde volkeren te vergeefs zou zoeken. Er is hier geen sprake van welke geloofsbelijdenis men is, maar wij zijn allen Christenen en het is een schande voor Texel, dat de doodsbeenderen, die daar opgegraven worden, over de landerijen worden gereden om door het vee te worden vertrapt, door de wagens tot gruis gereden of door voddenrapers te worden opgezocht, om te worden verkocht.
De Diaconie der Hervormde gemeente aan den Hoorn heeft het voor ruim 20 jaar geleden verkocht, met de bepaling, dat de afgraving eerst 20 jaar na dien tijd mocht geschieden, welke termijn nu een jaar of twee, drie verloopen is. Nu is mijn verzoek, of niet aan genoemde Diaconie zou kunnen worden aangezegd om op het afgegraven kerkhof een kuil te laten maken, om de daar nog rustende doodsbeenderen te begraven.
De Voorzitter vraagt aan de spreker, of daar wel iets aan zou te veranderen zijn, daar het terrein aan particuliere eigenaars behoort.
De heer C. Tijsz Zijm zegt, dat het hem spijt zulke woorden te moeten hooren; dat het een schande is voor den Raad om zulke dingen niet tegen te gaan. De Voorzitter belooft, aan de Diaconie daarover te zullen schrijven.

Herinnering
Texesche Courant: Men heeft er nog geruime tijd mee gewacht, maar tenslotte is het oude kerkhof in 1888 afgegraven. De grond met de vele doodsbeenderen werd als mest verkocht. Een verontwaardigde inzender luchtte toen in de Texelsche Courant zijn ergernis over de geringe piëteit bij de afgraving betracht:
Deezer dagen het Westerkerkhof bezoekende, heb ik daar een toestand van vandalisme een barbaarsheid aangetroffen, die men vergeefs bij de wilde volksstammen zou zoeken. Menschelijke overblijfselen liggen daar verspreid en worden door paarden en rijtuigen vertrapt en verbrijzeld; een gedeelte wordt met de afgegraven grond naar het land vervoerd en uit winstbejag verzameld en verkocht. Het is de vraag niet, welke geloofsbelijdenis men is toegedaan, wij zijn allen Christenen en willen in onze gemeente geen toestand dulden die onchristelijk is. Ik verzoek in naam van allen, die zich over dien toestand ergeren, in naam der menschelijkheid en voor de raad dezer gemeente, waartoe wij de er hebben te behooren, onverwijld die maatregelen te nemen, die noodig zijn om aan dien toestand een einde te maken.
En een andere schrijver merkte op: Zulk een vandalisme te aanschouwen moet een ieder als mensch tegen de borst stuiten, de grond te hooren kraken onder zijn voeten van de mensenbeenderen en wij moeten ons schamen voor iederen vreemdeling, die zulks te zien krijgt.

Texelsche Courant 18-9-1937 Aan de hand van Pieter van Cuyck schreef ene H. over de Westen:
Het kerkhof, dat naast de kerk heeft gelegen, was vele jaren het eenige gewijde kerkhof voor de Roomsch-katholieken op Texel. Kort na de slooping heeft men ook het kerkhof opgeruimd. Echter niet afdoende. In de vergadering van de gemeenteraad van Texel op 28-6-1888 sprak het raadslid C. Zijm zijn verontwaardiging uit over de wijze, waarop op het Westerkerkhof werd gehandeld met de overblijfselen van menschelijke geraamten. Besloten werd de aandacht van de N.H. Gemeente te Den Hoorn daarop te vestigen en haar in overweging te geven, genoemde overblijfselen in een kuil opnieuw te begraven.
Gelukkig echter werd niet op een zoo lugubere wijze met de beenderen omgesprongen, als het raadslid meende, dat het geval was [en dat geloofde men!?!?]. De N.H. Gemeente te Den Hoorn antwoordde het gemeentebestuur althans, dat de klachten in de raad geuit, wel wat overdreven waren. Verzekerd werd, dat iemand, in de nabijheid wonende, met het verzamelen en weder begraven van de beenderen was belast.
Waar zich eenmaal dit dorp, hoe groot en welvarend, mag hebben uitgestrekt: voor het oog van de voorbijganger is daarvan geen spoor meer te ontdekken. Wanneer men echter eens aan het graven ging, zou zeker niet weinig worden onthuld omtrent de geschiedenis van het dorp, dat eens het grootste stadje van ons eiland was, gebouwd rond een kerk, waarvan we hierboven een afbeelding geven; de reproductie van een penteekening van Pieter van Cuyck.

Herhaalde geschiedenis
Jan van der Vlis bezocht het kerkhof in de jaren twintig. Hij trof een oneffen, vrij klein weiland aan, met hier en daar wat veldkeien. In die tijd kwamen schooljongens bij Meester Kraai in Den Burg aanzetten met mensenbeenderen voor zijn Museum, die ze op het oude kerkhof hadden gevonden.

Tekening van Reinier Bakels

Dora Veeger-Witte: De Westen- Groenendaal. Dora’s vader is daar geboren. Opgegroeid vlak bij kerkhof van De Westen. Kinderen kwamen zondags met botjes thuis, soms heel gebit.

Bij de verbreding van de berm van de Westerweg, ongeveer in 1963, rolden weer de schedels over de weg toen er een sloot werd gegraven op kerkhofterrein.
Nic Maas werkte als boerenknecht bij Gerard Veeger. Hij had iets meegenomen om diens vrouw Dora te laten schrikken. Met koffietijd kwam hij de keuken binnen met een kinnebak voor zijn gezicht.

Piet Kok groef de schedels eruit en probeerde een heel skelet samen te stellen.

Arie Kikkert (van De Bult) was een jaar of 10, 12. Ze hadden de kar van Hansie-Fransie geleend om met de buurjongens rommel voor de Meierblis op te halen. Er was juist een greppel gegraven dwars door het Westerkerkhof en er waren schedels blijven liggen. Die schedels konden ook wel mee, vonden ze. Maar toen kwam de politie. De schedels mochten wel langs de kant van de weg rondslingeren, maar toen ze op de Meierblis werden gebracht was dat verboden. Respectloos, alweer.
Hoeveel menselijke resten zouden nu nog onder de grond liggen?

Macabere vondst bij aanleg fietspad Westerweg
Texelse Courant 24-07-2001 Gerard Timmerman
Bij werkzaamheden voor de aanleg van het fietspad langs de Westerweg zijn nabij het Torenhuis menselijke resten aan de oppervlakte gekomen, schedels en andere botten. Ze werden door Piet Blom van hoeve Vrij en Blij in de berm gevonden, op de rand van het de strook die bestemd is voor het fietspad. Dat er tijdens het graafwerk iets dergelijks tevoorschijn zou komen is voor Texelaars met enige historische kennis geen verrassing. Het is namelijk de plek waar ooit het dorp de Westen heft gelegen, het oudste dorp van Texel. De kern lag bij het Torenhuis, dat zijn naam dankt aan de 28 meter hoge toren die er 13 eeuwen geleden werd gebouwd [dat gold voor de eerste houten kerk, niet voor de toren, waarvan het fundament op zijn vroegst in de 11e eeuw is gebouwd, eerder later, later nog dan de stenen kerk, want de toren stond los van het kerkgebouw] en vanuit de verre omtrek zichtbaar was. Verwijzing naar Kikkert en De Jager, die beschreven hoe ‘een Hoornder’ na de sloop van de toren het kerkhof wilde afgraven. Dorpsgenoten die zich tegen de afgraving van het kerkhof wilden verzetten, speelden, gehuld in witte lakens ‘s nachts op het kerkhof voor spook. Het werkte, want de man durfde zijn werk niet door te zetten.
In 1888 werd het kerkhof alsnog grotendeels afgegraven en werd de grond met beenderen en al, verkocht. Raadslid C. Zijm sprak op 28 juni van dat jaar zijn verontwaardiging hierover uit. Voorgesteld werd om de menselijke resten in één kuil te begraven, maar dat werd als overdreven afgedaan.
Zulke resten kwamen ook tevoorschijn bij de aanleg van de huidige Westerweg.
Het is dan ook niet waarschijnlijk dat de plek waar Blom de schedels vond de exacte plek is waar de lichamen ooit ter aarde zijn besteld. De geraamten waren niet meer intact, het was alsof botten en schedels al eerder waren opgegraven en een stuk verder weer onder de grond zijn gespit. Dat zal ook nu gebeuren.

Van de Monumentenlijst afgehaald
Het Westerkerkhof is ooit op de Monumentenlijst geplaatst, maar daar om onduidelijke redenen in 2008 van verwijderd, net als het Merovingische grafveld bij Akenbuurt. Er bestaat sindsdien op Texel geen bescherming voor Archeologische monumenten.


Terug naar de vorige bladzij