Slag, klif, nol, tuin, raaks in de rubriek
Geschiedenis op straat


In het tijdschrift Onze Taal door Riemer Reinsma [zijn teksten samengevat]. Cursief mijn commentaar op en bedenkingen bij zijn tekst.

KLIF RR: Bij een straat die KLIF heet denk je aan een steile kust, zoals het Rode Klif in het Friese Gaasterland. Dat is een kust waar de woeste golven eeuwenlang aan geknaagd hebben, maar die het toch nog eeuwen zal uithouden omdat hij uit een solide grondstof bestaat, keileem uit de grote ijstijd. De straatnaam ’t Klif in Urk bewaart inderdaad de herinnering aan zo’n kustheuvel, uit de tijd dat Urk nog een echt eiland was. Maar we vinden ook ‘kliffen’ op plaatsen die niet direct aan zee grenzen. Het Klif in Den Hoorn (op Texel) is aan alle kanten royaal omgeven door land.

Hierop een ingezonden brief gestuurd waarin uitgelegd werd dat in 1170 het Klif aan zee lag en door het proces van verhelende haaksbanken steeds verder van zee is komen te liggen. Deze brief is geplaatst.

TUIN RR beschreef de omtuining van een stuk grond door bijvoorbeeld heggen, maar was niet op de hoogte van het bestaan van de Texelse TUINWALLEN.
Hierop is gereageerd door een ander, ik dacht Gerda Kooger.

NOL [dat nummer van Onze Taal is onvindbaar] Hier heb ik niet op gereageerd. Het woord zou in de 17e eeuw verdwenen zijn.
Maar NOL is op Texel het woord voor duin, het is dus nog steeds een levend woord (en niet in de 17e eeuw in onbruik geraakt), RR beredeneerde dat de beeldspraak ‘nol’ voor ‘kale kruin van het hoofd’ op duintop is overgegaan. Dat lijkt mij eerder andersom. De door hem afgewezen verwantschap tussen KNOLL en NOL ligt meer voor de hand.
De overeenkomst tussen KNOLL en NOL is zeker geen toeval, men spreekt op het eiland ook van ‘roop’ voor ‘touw’, net als het engelse ‘rope’. De Noordzee-kustbewoners hebben wel meer woorden gezamenlijk
.

GLOP Op Vlieland hebben de gloppen een naam, waarover door Reinildis van Ditshuyzen een boekje geschreven is waaruit RR citeerde.
RR: Het zijn altijd smalle stegen. GLOP is een woord dat alleen in Noord-Holland en Friesland voorkomt. Volgens het Etymologisch woordenboek van het Nederlands is glop afkomstig uit een taal die hier gesproken werd voordat de Kelten en Germanen hier kwamen. Het is dus een van de alleroudste woorden van de taal en betekent hetzelfde als slop. In het Noors bestaan drie woorden die nauw met ons woord glop verwant zijn: een onzijdig woord glop= gat, een mannelijk woord gloop of glup= gaping of kloof en een dialectwoord gloppe= kloof tussen bergen, ook inham van een fjord.
Met zijn zeventien gloppen is Vlieland duidelijk het gloprijkste gebied in Nederland, wat te danken is aan een gemeenteambtenaar die in 1975 voorstelde de Vlielandse gloppen officiële namen te geven. Hetd duurde even voordat de bevolking deze nieuwe namen accepteerde, want het ‘Glop van Meilom Rab’ bijvoorbeeld werd ‘Cornelis Trompglop’.
De andere Waddeneilanden hebben veel minder gloppen. Texel heeft er één, het Mienterglop.

Hierop een ingezonden brief gestuurd met de strekking dat op Texel inderdaad slechts een enkel glop in het telefoonboek staat, maar dat er veel meer zijn.

Het valt me op dat schrijver van deze rubriek niet op de hoogte is van de (eiland)taal en geschiedenis van het noorden en westen. Zelf heb ik indertijd gereageerd op KLIF, een ander Texelse op TUIN. Bij NOL dacht ik ‘laat maar zitten’ (zie NOL).
Nu dan GLOP. Op Vlieland in het dorp is dat een steeg tussen twee huizen. Ook op Texel is de ruimte tussen twee huizen een GLOP. Ik heb het nog nagevraagd bij een praatje dat ik onlangs (2004) hield voor de Doopsgezinde Zusterkring (boven de 70). “Het gloppie was tussen ons en de buren”, zei Douwie Blom (± 85) uit Oudeschild. Dat gloppie had geen naam, net als de meeste gloppen op Texel.
In Den Burg weet ik het Gloppie van Gomes, het Kroeseglop en het Vermaningsglop langs de Doopsgezinde Kerk. Bij dat laatste is meer sprake van een ‘achterom’, want het is zeker 5 meter breed. Ook kent men in Den Burg het STEEGGLOP tussen Weverstraat en Burgwal. Dat is zo smal als de Vlielandse gloppen, voor Texelse begrippen erg smal voor een glop.
Als men op Texel de gloppen een naam had gegeven zouden het er veel meer zijn dan de 17 van Vlieland. Maar op Texel is niemand, ook geen ambtenaar, ooit op dat idee gekomen.
Het Mienterglop- het enige Texelse glop dat in het telefoonboek staat, is steeg noch achterom, maar een landweggetje over de Koogermient.
Men kent op Schiermonnikoog het ‘Groene Glop’, een duinvallei. Wellicht is dat te vergelijken met de Noorse gloppe, of met de STEGEN op de Veluwe, heel andere stegen dan die in de stad.
Misschien kan Dhr. Reinsma even bellen voor hij weer een uitspraak doet over Texel. Wij hebben het gevoel er niet bij te horen.

Deze brief is niet geplaatst, wel werd er door een medewerker over opgebeld.

SLAG RR: De Wassenaarse Slag, De Lange Slag, de Gerner Slag, een kleine greep uit de vele ‘slagen’ die in 23 plaatsen te vinden zijn. Maar wat moet slag hier betekenen? Een verkorting van wagenslag: de geulen die door de wielen van een wagen ‘geslagen’ werden in een onverharde weg, wagenspoor, niet-verharde weg (door de velden of de duinen), zoals Van Dale het omschrijft.
Moet je ‘de slag’ zeggen of ‘het slag’? Volgens Van Dale zeg je, als het over onverharde wegen gaat, altijd ‘de slag’, en misschien is dat tegenwoordig ook inderdaad zo. Maar uit de straatnamen zelf blijkt iets anders. In een groot deel van Gelderland zegt men ‘het slag, en hetzelfde geldt voor Drenthe. Maar in Bocholtz, Drachten en Houten liggen straten die De Slag heten en in het Overijsselse Heeten een straat met de naam De Lange Slag. Daar moet echter wel een kanttekening bij. De Slag in Drachten blijkt niet op een onverharde weg te slaan, maar is ene term uit de turfmakerij. Een slag is hier ‘het geheel der drogende turven op het zetveld’.

Bij het artikel een afbeelding van een ansichtkaart met opdruk Het Wassenaarsche Slag.
Niets over de Waddeneilanden, zoals in elk stukje van Reinsma, behalve in dat over glop. Eigenlijk toont hij in het artikel aan dat slag in een groot deel van Nederland een onzijdig woord is, en vroeger bij Wassenaar ook. Waarom Van Dale daar anders over denkt?
Toch maar een brief (mail)

Beste redaktie van Onze Taal,

Na het lezen van het stukje van Riemer Reinsma over het woord SLAG had ik een wat moedeloos gevoel. In een van mijn brieven aan u, bij mijn correctie over het woord GLOP, heb ik aangeboden om, als er weer een Texels woord werd behandeld, van te voren daarover gegevens te verstrekken. Dit om de ergernis te voorkomen van het weer een ingezonden brief te moeten schrijven over een woord dat op Texel nog steeds in gebruik is. Als voorbeeld van een dergelijk woord gaf ik bij een telefoongesprek hierover SLAG. Mij werd verzekerd dat dhr. Reinsma hiervan op de hoogte zou worden gebracht.
Eerder ging het om de woorden als KLIF, NOL en TUIN. Steeds bleek dat dhr. Reinsma niet op de hoogte was van het voorkomen van deze woorden op Texel. Bij enkel woorden gaf hij een verkeerde interpretatie van het gebruik.
Nu blijkt uit het stuk over SLAG dat hij geheel niet weet dat dit op Texel een nog steeds veel gebruikt woord is met verschillende betekenissen.

Er zijn 'straat'-namen: Hoornderslag, Westerslag, Jan Ayeslag. Dit zijn (tegenwoordig verharde) strandslagen. Het Texels Woordenboek van Gelein Jansen geeft bij het woord 'weg (door duin)' de betekenis 'slag, weg of pad naar de zee, stròndslag'. Het slag loopt door de NOLLEN, de duinen.
Hier heeft Jansen het niet helemaal juist, een slag is een weg naar zee die breed genoeg is voor een kar, de tientallen een-persoon-brede jutterspaadjes noemt men PAD, zoals 'Pagga's paadje', het pad waar Texels meest bekende jutter dagelijks heen en weer liep naar het strand (zie mijn boek 'Langs Pagga's Paadje', Het Open Boek, Texel, 2002).

In een akte uit 1660 had men het over ‘het Koogerwagenslagh', dat niet naar zee liep, maar onder de duinkant langs naar het dorp De Koog (tegenwoordig heet het daar Randweg en Ruijsweg). Dat zou inhouden dat elke onverharde weg een slag genoemd werd, maar dat is niet zo, in dezelfde tijd werden de meeste wegen 'weg' genoemd, terwijl ze zeker niet verhard waren. Er was ook een KoogerWEG van Den Burg naar De Koog, waarover wagens konden rijden.

Een andere, nog steeds gebruikte betekenis is 'pad van de hoofdweg naar het huis', als dat niet meteen aan de weg ligt. Bij mijn eigen ouderlijk huis was een onverhard slag van 60 meter lang, van de weg tot aan de schuur achter huis. Dat is inmiddels voor het grootste deel verhard, maar we noemen het nog steeds slag.
Een slag bij huis hoeft dus niet onverhard te zijn.
Van de familie Zoetelief van Vredelust werd gezegd dat die een geheel met diggels (scherven) verhard slag hadden van huis tot de weg. Men gooide daar nogal veel kapot tijdens ruzies. De afstand van huis naar de weg was daar zeker 150 meter. Dat ‘met diggels verharden’ was bij wijze van spreken, zoveel werd er nu ook niet gebroken, maar ze stonden om hun opvliegende aard bekend.
Een slag is in deze betekenis een oprijpad in het buitengebied.

Maar ook in een dorp kan men een slag naast huis hebben. Dat is het geval als de ruimte tuseen twee huizen breed genoeg is voor een kar/auto. Anders spreekt men van een GLOP, de ruimte "tussen ons en de buren", zoals een oudere Texelse het uitlegde.

Men spreekt op Texel ook tegenwoordig van HET SLAG, wat het woordenboek ook mag zeggen.

Tot zover de ingezonden brief, waarop niet is gereageerd.


Welke betekenis staat in het woordenboek?
Ik heb er wel eens met andere Texelaars over gesproken, of zij wisten dat men elders de slag zei, dat was niet zo en zonder uitzondering vond men dat zeer vreemd. Alle vermeldingen van slag op Texel, zowel nu als vroeger, in akten of op oude kaarten, of in een krantestukje waren met het.

Nu zocht ik ook eens in mijn woordenboek op wat daar staat bij slag:
er was een woord slag I (mannelijk) met 20 betekenissen en een woord slag II (onzijdig) met 3 betekenissen. Onder nr. 3 van slag II staat diep karrespoor; (in namen) voetpad, verharde weg (soms m), bijv. in en bij Den Haag: Franken-slag; het Wassenaarse slag.
Mijn woordenboek is dat van Koenen en Endepols (1977), niet dat van Van Dale. Later vond ik een exemplaar van Van Dale uit 1976, waarin hetzelfde stond als ik Koenen en Endepols, met als voorbeeld ‘het Wassenaars Slag’.

Ook gekeken in Van Dale, in de bibliotheek van Alkmaar. Daar vond ik twee uitgaven,
een deel ‘Groot woordenboek van de Nederlandse taal’ in 3 delen, uitgekomen in 1999 en een uitgave van 2002 ‘Groot woordenboek van hedendaags Nederlands’, een deel.
In het eerste boek vond ik onder DE SLAG: (betekenis nr. 43) verkorting van wagenslag: de slagen in de weg stonden vol water, iemand uit de slag helpen; ook niet-verharde weg (door de velden of duinen). Dat is de betekenis waar Reinsma zijn verhaal op heeft gebaseerd. Een wagenslag die vol water kan staan lijkt mij een kuil of geul, het mij onbekende spreekwoord betekent ‘iemand uit de problemen helpen’.
Bij HET SLAG stond hier geen slag in de betekenis van onverhard weggetje.
Maar er is nog een Van Dale-woordenboek, waarin iets heel anders staat:
onder I DE SLAG werd daarin ‘de wagenslag’ niet vermeld, wel het Belgische spreekwoord ‘zich uit de slag trekken’.
Onder II HET SLAG staat bij betekenis 3: niet verharde weg door duinen.
Precies zoals in Koenen & Endepols. Waarom staat dat niet in het boek dat Reinsma heeft geraadpleegd? Dit slaat alle bewijzen van de juistheid van DE SLAG onder het verhaal van Reinsma weg.
Er is iets mis gegaan in deze uitgave van Van Dale! Maar wat?
Een zinnetje weggevallen, zoiets. Een foutje? Misschien een redacteur die meende dat DE slag juist was en ervoor zorgde dat op deze manier dat zijn visie de enig juiste werd? Die niet betrokken was bij de redactie van de volgende uitgave?

Slag
 
Artikel uit 'Westerheem' - tijdschrift van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland, mét rectificatie.

In 1977 was het nog HET Wassenaarse slag, maar dat is kennelijk veranderd (Nelleke Noordervliet schreef DE Wassenaarse slag in een van haar romans).

Men kan zeggen ‘de slag in het slag staat vol water’.

Het is trouwens niet erg als men in de buurt van Den Haag liever spreekt van DE Wassenaarse slag, daar is men geheel vrij in. Het is wel erg vervelend als men overgaat tot ‘verbeteren’, zoals bijvoorbeeld in de toelichting bij de Bodemkaart van Nederland, blad Texel 1:50.000 1986 door J.L. Kloosterhuis gedaan is. Die had het op bld. 52 over ‘de Hoornderslag’. In andere boeken heb ik zoiets ook wel eens gelezen.

RAAKS RR: Er is in de hele wereld maar één Raaks, en die bevindt zich in Haarlem. Om te begrijpen wat de naam oorspronkelijk betekende, moet men weten dat de straat vroeger een watertje was. Het was het verlengde van de Beek, met waar die de stadswal kruiste wachttorens, een waterpoort. Tussen de torens was een ketting gespannen, de raaks, om te verhinderen dat de vijand of ontduikers van de stedelijke accijnzen onder de brug door zouden kunnen binnenvaren. Waarschijnlijk verwant met reeks, rek en rekken. P.C. Hooft schreef in zijn Nederlandsche Historiën dat de Spaans veldheer Parma de doorvaart belette met ‘reexen, oft koorden, gespannen van oever tot oever’.
In het Texelse dialect was het ‘een ketting met haak waaraan de ketel hangt boven de fiirpot’ (S. Keyser, Het Tessels 1951) Een heel andere ketting dus dan die in Haarlem, maar het woord raaks kon vanouds al heel uiteenlopende kettingen aanduiden.

Het Raaksje in Den Burg was allang afgebroken toen Reinsma dit schreef, maar men vraagt zich wel af aan wat voor ketting hier gedacht moet worden.


Namen op de kaart, oorsprong van geografische namen in Nederland en Vlaanderen,
door Riemer Reinsma, uitg. Atlas, Amsterdam, 2009

TEXEL in rubriek Oude spellingsvormen in Aardrijkskundige namen
Hoofdstuk Deftige nostalgie
Siegenbeek: spellingsysteem dat in 1804 in Nederland werd ingevoerd
De Vries en Te Winkel: spellingsysteem dat in Nederland in 1883 werd ingevoerd
Marchant: spellingsysteem dat in 1934 in Nederland werd ingevoerd

Spellingvorm x in plaats van ss
Afgeschaft sinds Siegenbeek
Voorbeeld Texel (NH; in 776 Texla)
Betekenis ‘Zuidelijk land’ of iets dergelijks. Oorspronkelijk werd de x hier uitgesproken als ks. Later kwam er een klankverandering: we zeggen nu Tessel.

WE zeggen nu helemaal niet uitsluitend Tessel. We schrijven meestal Texel en zijn vrij in de uitspraak daarvan. Zelf zeg ik meestal Teksel.
De Texelse notarissen hebben steeds TEXEL geschreven (opgezocht akten gedateerd 1696, 1728, 1755, 1774, 1826, 1842).
Op sommige oude kaarten staat Tessel. Misschien was ook vroeger de uitspraak niet vast, net als nu.
Zuidelijk land? Het ligt in het Noorden van Nederland.

Hoofdstuk Windrichtingen in vermomming
In veel culturen werd verband gevoeld tussen ‘het zuiden’ en ‘rechts’. Het oosten was dan het referentiepunt. Stond je met je gezicht naar het oosten, dan was rechts het zuiden, vaak hetzelfde woord voor [beide begrippen]. In het Gothisch, een uitgestorven Germaanse taal, bestond een woord thaiswa ‘zuiderland’. Op een dergelijk Germaans woord gaat ook de naam van Texel terug. Het eiland ontstond omstreeks 600 n.C. en is het meest zuidelijk gelegen waddeneiland.
De homepage van Claranet die hier als bron werd opgegeven is inmiddels uit de lucht.

In de tijd dat er deze uitgestorven taal werd gesproken was Texel nog geen eiland maar deel van een gesloten Holland. Werkelijk los van het vasteland kwam het pas in de 12e eeuw. Het was ook toen zeker niet het zuidelijkste waddeneiland, dat was Callantsoog. Noordelijk daarvan kwam Huisduinen en pas dan Texel. Dat het nu het zuidelijkste waddeneiland is konden de sprekers van het Gotisch niet weten.
Tyelle, Tyeslemore, Texla, Texalmore zijn namen voor de pagus of landstreek Texel die in de kerkregisters van Fulda voorkomen.

Zelf heb ik me eigenlijk nooit afgevraagd wat het betekenen kan. Misschien heeft de naam iets te maken met de uitzonderlijk geologie) van het eiland (een basis van keileem uit de voorlaatste ijstijd in plaats van zand zoals de andere waddeneilanden.
Deze gedachte heeft Henk Schoorl blijkbaar ook gehad. Noot 28 van het eerste hoofdstuk van zijn boek ‘De Convexe Kustboog’: De naam Texel, met de oude vormen ‘Thesla’ naast ‘Texla’, wordt algemeen verklaard als ‘rechts’ met als nevenbetekenis ‘westelijk’ of ‘zuidelijk’ (Blok 1974, p. 81; Künzel e.a. 1989, p. 344), maar kan ook de betekenis hebben van ‘spits, knuppel’. Met dat laatste is de hoge rug van Texel goed getypeerd: in het westen breed en in de richting van Oosterend spits toelopend.
Maar op de een of andere manier voldoet deze uitleg mij ook niet. Het keileemgebied is ook in het westen smal, in het midden breed en naar het oosten weer wat smaller. Maar spits?

Antwoord van Prof. C. de Jager op de vraag of hij wist wat ‘Texel’ betekent:
Ik weet niet waar de naam Texel vandaan komt Er zijn enkele verklaringen maar ik heb nog van niemand een echt overtuigend goede verklaring gevonden. Het meest spreekt me nog de verklaring aan dat Texel van 'dexter' (rechts) is afgeleid en dan slaat dan op het land dat rechts van je ligt als je het Vlie binnenvaart. Dit houdt ook in dat de naam uit de Romeinse tijd stamt of kort daarna en dat klopt wel. In de tijd waarin je die naam voor het eerst vermeld ziet (vroege middeleeuwen) was Texel nog geen eiland en was het Vlie in onze buurt het enige zeegat. Ook sloeg in die eerste helft van de middeleeuwen de naam Texla op een groter gebied dan wat nu Texel is: Vlieland, Texel, Wieringen).
(Maar als je dan zegt dat Texla links ligt als je het Vlie uitvaart dan sta ik met mijn mond vol tanden! Met andere woorden: ??)
Dexter en Texel klinken een beetje hetzelfde, maar het hoeft niet de juiste betekenis te zijn. Op zich zou de verklaring ‘dexter’ niet onredelijk zijn, maar dan niet vanwege het Vlie. Er was tot na het jaar 1000/1200 een zeegat direct ten noorden van Texel, nu genoemd de ‘Ente’geul naar de herontdekker, maar volgens Stolte (1964) wellicht de ‘Vidros’, door klassieke schrijvers genoemd (Stolte verwierp aanmerkingen’ op grond van onvoldoende kennis omtrent de problemen en de literatuur over Ptolemaeus’).
Meteen rechts van deze inham lag de Texelse Hoogte, dat wil zeggen, als je van de zuidkant over zee kwam. Dat komt een klein beetje in de buurt van de eerste verklaring.
Het lijkt me niet dat de naam Texel door de Romeinen is gegeven. Eerder een inheems woord, Keltisch of Fries, maar welk?

Hoofdstuk Volksverhalen rondom plaatsnamen
SOMMELTJESWEG
over plekken in de Lage Landen die omgeven zijn met sagen en legenden, met als voorbeeld de Sommeltjesberg. ‘Ook de voormalige Sommeltjesberg op Texel valt in deze categorie. Sommeltjes was het plaatselijke woord voor ‘aardmannetjes’; het woord schijnt samen te hangen met een dialectwoord voor ‘treuzelen’. De Sommeltjesberg was een grafheuvel met gebruiksvoorwerpen uit de Romeinse tijd. De heuvel werd in 1777 afgegraven, maar de herinnering aan de aardmannen is bewaard gebleven in de naam Sommelsweg’ [het is Sommeltjesweg].
Merkwaardige betekenis, het woord sommelen voor treuzelen ken ik niet. Ook vreemd dat de Sommeltjesberg niet in het hoofdstuk ‘Leeuwen en tommen’, over grafheuvels is behandeld. Dan zou de gelijkenis tussen tommelt en sommelt opgevallen zijn. Daarover schreef Kees de Jager in 1992 een artikeltje in het blad van HV-Texel (24-1992). Hij beredeneerde het verbasteren van het woord ‘tumulus’ via ‘tommelt’ naar ‘sommelt’ en ‘sommeltje’.

Gelein Jansen geeft in zijn Tessels Woordenboek voor treuzelen: honnese, dengele, dangele, kriële, kreisele, sjaggele en treuzele.
Bij aardmannetjes geeft hij: sommeltjes.

MAAT
Ook over onderwerpen buiten Texel heb ik, als echtgenote van een Westfries, aanmerkingen:
L.S.
In het stuk van Riemer Reinsma over de straatnaam 'Maat' zegt de schrijver dat er in West-Friesland sinds ± 1300 AD Hollands gesproken wordt.
Niets is minder waar. Westfriezen zijn een bijzonder vrijgevochten soort mensen, die, hoewel ze de Hollandse overheersing tandenknarsend moesten verdragen, vastgehouden hebben aan hun eigen taal en gewoonten.
Nog tegenwoordig schrijven zij boeken in hun eigen taal, het Westfries.




Home