In de jenever gestorven


Bij een eenzaam graf op het Doopsgezinde deel bij de Grote Kerk in Den Burg
Of In de jenever gestorven /Drank maakt meer kapot dan je liefhebt /Twee geloven op een kussen.
De grafsteen is van Pieter Jakobsz Boon 1820-1866.

11 October 1844. Des avonds met P. Bakker naar Jakob Pietersz Boon en hem ernstig onderhouden over zijn dronkenschap. Hij speelt den vromen en schuldeloozen.

Deze Jakob (1787-1851) was de vader van hoofdpersoon van dit verhaal, Pieter Boon (1820-1866), zijn moeder was Antje Pieters Bakker (1791-1823). Er waren nog 2 zoontjes, Cornelis werd 6 jaar oud, Jan stierf bij zijn geboorte, met zijn moeder, op 5-1-1823.
Pieter was in 1840 getrouwd met Cornelisje van der Wijk. Al hun kinderen bleven in leven, Pieter werd 70, Antje 75, Neeltje 62, alleen Cornelis werd maar 15.

11 Juny 1846. Des avonds bij Pieter Jakobsz Boon, bijkans geen ander gesprek dan over de werkzaamheden en zorgen des dagelijkschen levens. De vrouw Cornelisje Cornelis van der Wijk schijnt al zeer weinig bestuur over de kinderen te hebben.

15 December 1856. Des avonds Departementsvergadering. Pieter Jacobsz Boon en de Ontvanger Baalde aangenomen. Woordenwisseling over het uitlaten uit de Notulen van mijne mededeeling van de oprigting van een Afschaffingsgenootschap. Wieringa deed de Redevoering over “Vereeniging”, waaruit zij bestaat, waarop zij steunen moet enz. Ik hoorde hem met veel genoegen. Bijdragen werden gedaan door W. Bok, Van der Wal en Voigt. Willem Bok scheen de indruk van de Redevoering zijdelings te willen tegengaan door terstond na de voorlezing te roepen: ”Een glas punch, warme punch!”.

23 September 1858. M. Langeveld jr. spreekt weinig gunstig over P. Boon, zinspelend op iets wat er eens bij Bok gebeurd moet zijn met zekere Elsje. Gevolgelijk moest hij altijd aan Bok onderdanig wezen.

Alcoholverslaving is soms erfelijk, kan in de genen zitten.
Een verkeerd voorbeeld van de vader zal de zoon ook geen goed gedaan hebben.
12 October 1858. Simon van der Wijk komt bij mij en verhaalt hoe zijn zwager Pieter Boon in een staat van krankzinnigheid verkeert. Zijn vrouw en kinders zijn hem ontvlugt, hij zit nu alleen in een donkeren kamer, dreigt zich van ‘t leven te berooven. Hij wenscht zeer dat ik, zoo ik er de moed toe heb, tot hem zal gaan en hem tot kalmer gemoedsstemming zal zoeken terug te leiden. Ik ga onmiddellijk tot hem, ‘s avonds half 9.
Het gelukte mij hem uit zijn schuilhoek te voorschijn te roepen in de flaauw verlichte zijkamer. Veel spreek ik met hem. Eindelijk na zich tot dusver bedaard gehouden te hebben, breekt hij los. Hij wil weg, moet weg, zal weg. Hij geeft als reden op dat zijn vrouw gezegd had: “Ik reken jou niet”. En dat was die vrouw die hij tegen het zin zijner peet genomen had om haar gelukkig te maken. En nu sprak zij zóó. Over 4 dagen zou zijne begrafenis zijn en dan zou er vreugde zijn.
Inmiddels ging het licht uit, olij of kaars was in het geheele huis niet te vinden. Ik haalde een kaars bij Van der Wijk en zette het gesprek voort tot 11 uur. Inmiddels bepeinsde hij dat hij alleen te huis was, nu steeg zijn radeloosheid ten top. Ik bespeurde dat hij sterk naar brandewijn riekte. Hij kon onmogelijk den nacht daar zoo blijven.
Ik naar Van der Wijk, vervolgens naar zijne vrouw die met Antje en Pieter bij haar moeder was (zij had die namiddag zich eenigen tijd en eenen boet verscholen). Zij was volstrekt niet te bewegen om met mij naar haren man terug te keeren, gelijk hij dit eischte, “want dan zou alles weer goed wezen”.
Ik besloot de Heer S. Keyser tot hulp te roepen. Hij wilde een Doctor roepen om hem te aderlaten. Ik ontraadde zulks vermits hij dan ligt het verband kon afrukken. Al ons praten was eerst tevergeefs. Ten langen leste meende ik toch zijne vrouw te moeten halen.Zij trad binnen, viel hem om de hals en kuste hem. Zij was hevig ontroerd. Wij gaven het gesprek die leiding dat alles weer teregt kwam. Ik bleef bij Boon boterham eten (om hem zelven ook aan ‘t eten te krijgen), terwijl Keyser naar huis ging. Tegen 1 ure ging ik ook naar huis.
Ik vernam van Antje dat zij voor 5 stuivers brandewijn voor haar vader had moeten halen. Ook dat heilloos vocht deed hier zijn werking, doch hij was reeds sedert zondag toen zij van de Avondmaaltafel te huis kwamen, zeer vreemd geweest.
De vrouw meende dat het kwam omdat zij ook bij de Hervormden aan ‘t Avondmaal was geweest, doch dit kan ik niet gelooven.

31 October 1858. P. Boon zegt, dat ‘t voorgevallene er toe bijdraagt, dat hij niet meer in Kerk of Kerkekamer komt.

29 October 1858. Kerkeraadsvergadering aan de Waal. Veel wordt er gesproken over het voorval met P. Boon, allerlei geruchten waren hier aangebragt. De oorzaak zou daarin liggen dat Boon de kinderen mennist en zijne vrouw ze gereformeerd wilde hebben.

26 November 1858. Kamerdag in de Waal. Het verheugde mij zeer P. Boon daar weder te ontmoeten.

25 Maart 1859. Kamerdag aan de Waal. Ik vertelde aan Boon en Eelman dat ik besloten had Samuel naar Frankrijk te vergezellen. Zij spraken er koeltjes van als een hele onderneming.

31 Maart 1859. Boon komt het tractement brengen [nog steeds niet verhoogd].
Hij verhaalde dat Geert Kikkert nog kort te voren allerhevigst tegen zijne meid was uitgevaren en beweerd had dat zeker getrouwd man zich met haar inliet, dat hij gaarne wilde trouwen, maar het nooit zou doen met zulk een mensch enz, zoodanig dat Boon er wel een stuk land onder had willen verwedden, dat Kikkert Rempje Smit nooit nemen zou.
Pieter Boon gaf de schuld van de treurigen avond [die ik bij hem had doorgebragt] alleen aan zijne vrouw, die hij van der jeugd af innig had liefgehad en die ook hem liefhad, maar die toch soms hem zijne regten als man niet wilde laten behouden en zich in zijne zaken mengde, terwijl hij haar als vrouw in alles vrij liet handelen. Zij was toch door hem alles geworden wat zij was. Het eene woord haalde het andere uit en zoo ontstond er verdriet en dit gaf aanleiding dat hij de borrel aangreep.
Hij erkende dat zijne uitwendige omstandigheden zoodanig waren, dat ieder zeggen moest “Wat ontbreekt u nog?” En echter ontbrak er zooveel. Ik vermaande hem ernstig om dit ontbrekende aan te vullen om daartoe steeds met welberadenheid voor de handhaving van zijn huiselijk geluk en vooral zijn eigen gemoedsrust te zorgen en daartoe te beginnen met de sterke drank af te schaffen. Zijne vrouw had het hem dikwijls ernstig aanbevolen, maar dit scheen zelfs eene ongunstige uitwerking op hem gehad te hebben. Hij heeft geen kracht genoeg om den regten weg tot verbetering in te slaan. Hij erkent de hooge waarde van dit leven als voorbereiding voor den toekomst niet.

6 April 1859. Simon van der Wijk des avonds hier met berigt dat Pieter Boon weer razend was ten gevolge van dronkenschap enz, met verzoek om ten spoedigste te komen, daar zijn vrouw en Pietje de Boer anders niet langer in huis durfde blijven. Ernstig sprak ik hem aan over zijn ondeugend bedrijf als slijter van sterke dranken (schoon hij die zelf nimmer gebruikte, bragt hij daardoor toch anderen in ‘t verdriet). Hij scheen er wel eenig gevoel voor te hebben.
Ik naar P. Boon, ‘t was half 6 of vroeger. Hij ontweek mij bij mijne komst en ging op zolder liggen. Nu vernam ik hoe hij sedert zaterdag van streek was. Gedurig had hij sterke drank gebruikt. Vandaar veel schelden, razen, vloeken op zijne vrouw en zelfs mishandeling. Steeds had hij haar wat hem voorkwam naar het hoofd geworpen,een glasruit in de voorkamer verbroken en zij wees mij hoe diep een stuk hout in de kalk van de muur was ingedrongen, dat tegen haar gerigt was.
Hij was zoo verbitterd op haar, omdat zij, gereformeerd zijnde, van tijd tot tijd naar de gereformeerde Kerk ging. Hij noemde haar een vervloekte Bamberg
[zij kerkte bij dominee Vrendenberg, Bamberg was een bekende goochelaar die op Texel op de kermis stond]. Deze noemde hij een paap der papen, die stookte het vuur aan enz.
Zij had den laatsten nacht met hare kinderen het huis geruimd, deze hadden bij Grootmoeder geslapen. Zij zelve had onder den blooten hemel op de takkenbosschen doorgbragt. Eindelijk kwam hij beneden om onze gesprekken te beluisteren, maar alles wat ik sprak vermocht niets.
Tusschenbeide was hij razend, zette de vingers tusschen zijn overhemdsboord en scheurde dit in flarden, terwijl hij de lappen naar alle kanten heenslingerde, onder herinnering aan de hoogepriester Kazaphas, die ook zijn kleederen scheurde. Niets sprak hij dan vreeselijke verwijten tegen zijn vrouw. Alles wat ik sprak om hem tot bedaardheid en rust te brengen hielp niets. Gedurig liep ik dan naar voren, waar de vrouw zat, dan naar achteren, bidden, smeeken, dreigen, niets baatte, hij bleef voortwoeden. Soms was hij stil voor eenige oogenblikken, maar dan begon het weer. Als zijne vrouw erbij kwam, moest ik vreezen dat hij haar zou mishandelen. Zij wilde echter niet weg naar hare moeder. Hare kinderen durfden niet alleen bij den vader te blijven
[Pieter is 18 jaar]. Zij durfden zelfs niet alleen naar achteren waar de vader was Om misschien 9 uur kwam hij bij ons in de voorkamer. Hetzelfde tooneel. Pieter werd de deur uitgewezen omdat hij zich in den strijd mengde. Toen hij nog in het achterhuis rondzwierf had hij mij gevraagd of zij niet geregtelijk konden scheiden, zulk een leven uit te houden was onmogelijk, niemand dan alleen de hond en de kat waren hem getrouw gebleven. Ik beval hem aan om met verstandig overleg de middelen te doen beramen tot het doen ophouden van dien huiselijken oorlog, al was het ook door scheiding. Hij beloofde haar goed te verzorgen, het kwam op 25.000 gulden niet aan, zij zou meer hebben dan hij, de kinderen mogten gaan met wie ze wilden. Hij zelf zou treuren tot zijn graf enz.
Het lijkt erop dat ze tenslotte niet bij elkaar zijn blijven wonen, al was die scheiding niet meteen nu..
Eindelijk om half 12 kwam de verzoening, ofschoon, zoo ik vreezen moet, niet hartelijk, want na de verzoening scheelde het weinig of er was weer eene uitbarsting van driften gevolgd. Maar het kwam zoo ver dat zij zich nu gemeenschappelijk ter ruste zouden begeven en ik mij kon verwijderen.
Huizinga deed veel moeite om de mensen te doordringen van de noodzaak van het afschaffen van Sterke Drank. De leden van het Afschaffingsgenootschap steunden elkaar, Huizinga probeerde iedereen daarin te verenigen, maar niet iedereen wilde dat, om verschillende redenen.
Ik ging nog even bij Van der Wijk aan de vrouw zeggen hoe het er nu voorstond. Ook zij erkende dat afschaffing zoo noodig was. Zij deelde mij mede dat hij [Van der Wijk] alleen daarom er niet inging omdat Kuiper, de Dijksens enz geen leden waren en hij met Jaap Puijman en Geet enz zich niet op eene lijn wilde zetten.
Het komt mij voor, dat bij P. Boon onder schijn van nederigheid een groote hoogmoed verborgen ligt. Zijn schoonmoeder zeide dat er bij hem volstrekt geene godsdienst was. Hij spreekt gedurig van zijne peet, die hem voor het huwelijk met Keetje van der Wijk gewaarschuwd heeft. Hij zegt: “Toen zij op ‘t end woonden en veel werken moesten, toen waren zij gelukkig”.

7 April 1859. Des namiddags bij P. Boon en vrouw en kinderen theegedronken enz. Hij was in de beste gemoedsstemming, zoodat wij over allerlei onderwerpen spreken konden. Zijdelings sprak ik veel waarvan ik een goede werking mag hopen, rechtsstreeks tastte ik hem niet aan. Ik hoop spoedig eens meer rechtstreeks met hem te spreken.

21 October 1859. Pieter Boon kwam mij het tractement brengen. Aan het huisbezoek en Avondmaal had hij zich onttrokken. Ik zeide dat het mij leed deed, dat ik hem in den laatsten tijd bijkans geheel niet gezien had en beklaagde hem, omdat ik meende te zien dat hij geen innerlijke rust en tevredenheid had. Hij zeide dit moest nu zoo voort. Hij meende dat het met hem niet slechter stond als met zeer velen op Texel.
Ik verhaalde hem nog hoe J. Puijman gister zijn deelgenootschap aan de Afschaffing had opgezegd en hoe ik tevergeefs beproefd had hem van dit heilloos besluit terug te brengen, verzocht hem dat hij Boon daartoe nu nog zijne pogingen mogt aanwenden om eene ziele te redden van de dood. Hij meende dan ook dat hij op Puijman nog al veel invloed had.


28 October 1859. Kamerdag. Ik loop met Eelman. Wij beklagen het dat P. Boon zich nu zoo geheel van de Gemeente terugtrekt.

Op 23 mei 1862 stierf de jongste zoon van Pieter en Cornelisje.
31 Augustus 1862. Des avonds bij P. Boon. Ik spreek hem over zijn niet ter Kerk komen. Hij zegt daartoe niet te kunnen besluiten. Geen Dominee kan hem meer wat vertellen, hij wist alles. Hij verklaarde zelf nooit veel met de Godsdienst opgehad te hebben. Ik waarschuwde hem ernstig. Menigeen had wel berouw gehad dat hij de Kerk had verzuimd, meer dan dat hij zich aan getrouw gebruik der Godsdienstoefening had gewend. Hij scheen geheel onverschillig.

29 Augustus 1865. Bij Pieter Boon de kraamvrouw Neeltje bezogt, nog zeer lijdende. Zij was 14 dagen na haar huwelijk bevallen.
[zie Neeltje en Johannes]

17 April 1866. Pieter Boon in de jenever gestorven.

Dagboek van Jakob Dirksz Huizinga.



Home