Dirkje Hendriks Roeper


Elf buitenechtelijke kinderen van een getrouwd man.

Dirkje was geboren in 1827, als jongste dochter van Hendrik Cornelisz Roeper en Jantje Dirks Wilt.
Zij overleed te Velsen in 1924.

In zijn dagboek schreef dominee Huizinga over deze Dirkje:
18 January 1846
. Ik daarover naar Gerrit List, nu praesident-diaken. Ik maakte hem tevens opmerkzaam op het gedrag van Dirkje Hendriks Roeper. Hij zou er naar onderzoeken.
21 January 1846. Gerrit List even hier om mede te deelen welke berigten hij aangaande Dirkje Roeper had ingewonnen, die ten aanzien van haar verkeer met dien Jaap Holman zeer ongunstig waren. Des morgens daarover een brief van Haesebroek ontvangen.
Dirkje gedroeg zich niet zoals de Doopsgezinden het graag zagen. Zij leefde in zonde.
22 January 1846
. Brief geschreven aan Dirkje Roeper.
In deze brief wees Huizinga haar erop, dat zij alleen de doop zou mogen ontvangen als zij daartoe bevoegd was, ‘door eene reine conscientie voor God, dat het opregt berouw des doopelings blijkbaar moet wezen in zijn afstand van de zonde en ook in het vermijden zelfs van den schijn des kwaads’.

Uit de notulen van de Doorpsgezinde kerkeraadsvergadering van 30 januari 1846.
President en scriba (dat is Jakob Huizinga) doen verslag van hetgeen zij sedert de laatste kamerdag met elkander besloten en gedaan hebben inzake van eene dergeenen die zich thans voorbereidden om eerlang door den doop lidmaat onzer gemeente te worden, maar van welke persoon zeer ongunstige geruchten gehoord werden, die na gedaan opzettelijk onderzoek niet van grond ontbloot bleken te wezen, weshalve zij gemeend hadden den volgenden brief aan haar te moeten afzenden:

Aan D.H.R. (Dirkje H. Roeper) te Cocksdorp,
                                                                                              Burg, januarij 1846

"Ik had gehoopt dezen of den vorigen Donderdag op het uur voor het onderwijs van de aankomelingen onzer Gemeente U bij mij te zien, vooral dewijl ik alsdan een belangrijk onderhoud met U hoopte te hebben. Ik verneem tot mijn leedwezen dat gij door ongesteldheid verhinderd zijt geworden hier te komen. Intusschen nadert de tijd die voor de doopplegtigheid is vastgesteld. Ik mag dus niet langer wachten met u schriftelijk met eenige weinige letteren te kennen te geven, wat ik u anderszins meer uitvoerig mondeling had willen doen weten.
"Gij schijnt tot dusverre te volharden in uw geopenbaard verlangen om door het ontvangen van den H. Doop op de belijdenis des geloofs lidmaat te worden der Christelijke Kerk en van onze gemeente. En waarlijk, ik zoude mij hartelijk verheugen als ik u als eene waardige belijderesse van onzen Heer Jezus Christus in de gemeente mogt opnemen. Gij zult u echter herinneren wat ik u bij den aanvang zeide en sedert meermalen herhaalde dat zulks niet aan mijn willekeur staat, dat ook ik van mijn doen en laten verantwoording schuldig ben , dat ik niemand in de gemeente mag en kan opnemen dan die hiertoe, ook naar het oordeel van kerkeraad en broederschap de vereischte bevoegdheid bezit. Ik zie mij dan nu in de droevige noodzakelijkheid gebragt om, daar er ten aanzien van uwe bevoegdheid daartoe, zoals ik hoor van vele kanten ernistige bedenkingen worden in het midden gebragt, u hierop in liefde opmerkzaam te maken, ten einde u zelve voor de teleurstelling te bewaren die gij zoudt moeten ondervinden, als bij de voorstelling der doopelingen de broederschap zich tegen uwe aanneming als lid zoude verzetten, iets wat ik vermoed dat zeker gebeuren zou. En als gij zelve dan nu ook nog eens ernstig overweegt dat de doop is een doop der bekering tot vergeving van zonden, maar ook de vraag eener reine conscientie voor God, dat het opregt berouw des doopelings blijkbaar moet wezen in zijn afstand van de zonde en ook in het vermijden zelfs van den schijn des kwaads, dan zult ook gij zelve wel kunnen beoordelen wat u in dezen te doen staat, en gij zult het dan welligt niet wagen u aan te bieden tot het afleggen eener verklaring zooals die bij den doop gevorderd wordt, eener verklaring waarvan de opregtheid door de menschen zou moeten worden betwijfeld en waarvan het den Alwetenden God niet verborgen is, hoe weinig zij welligt overeenstemt met uwe geheimste neigingen en daden.
"Gij ziet hieruit dat ik er voortaan niet meer op reken dat gij in uw voornemen volhardt om u dit jaar tot het ontvangen van den Doop aan te bieden. Meen echter niet dat ik u hiermede van de Gemeente wil afstooten. Neen, integendeel, ik wensch van harte dat ik u nog eenmaal als eene waarlijk boetvaardige zondares die in Christus alleen haar heil zoekt door waarachtige bekeering, met de gemeente onzes Heeren mag verenigen, en gaarne bied ik mij aan om u daartoe door Evangelische raad en teregtwijzing behulpzaam te wezen. God geleide u daartoe door Zijnen Heil. Geest! Na Christelijke heilbode over alles wat gij in dezen tot eer van God en Jezus Christus en tot bevordering uwer waarachtige gelukzaligheid moogt bedenken en doen, blijf ik,
      Uw Leeraar,
      w.g. J. Huizinga

Ter blijke van kennisse aan en medewerking in dezen vanwege den kerkeraad der Doopsgez. Gemeente aan den Burg, Waal en Oosterend, mede aldus getekend,
     w.g. G. List, praesident diaken

Na mededeling van het onderhoud dat de leeraar sedert met de bewuste persoon gehad had, werd het welmeenen der vergadering over deze gansche handeling gevraagd en die daarop door allen goedgekeurd.

17 Juny 1846. Dirkje Hendriks Roeper meent dat de man met wien zij samenwoont niet een getrouwd man kan zijn, omdat hij haar zoo veel liefde betoont. Ik vermaan haar om, terwijl zij zich als meisje zoo kwalijk heeft gedragen, nu toch vervolgens als moeder zich wel te gedragen. Bij mijne gesprekken schreide zij wel een weinig, maar scheen toch niet zeer getroffen.

Het is duidelijk: Huizinga heeft de brief opgesteld, door de voorzitter van de kerkeraad List laten lezen en mede ondertekend en daarna in de vergadering achteraf goedkeuring hierover gevraagd en gekregen. Het blijkt dat de zondares na ontvangst van de brief contact met Huizinga heeft gezocht en zich dus teruggetrokken heeft als toekomstig lid middels de (volwassen) doop. Zij komt inderdaad niet voor bij de nieuwe doopleden enkele weken later.
Dat zij zwanger was en daarbij niet met de vader van het kindje kon trouwen, hield in dat ze niet kon toetreden tot de doopsgezinde gemeente. Dirkje trok zich terug als dopeling.

Het kind dat in 1846 was geboren noemden ze Jantje. Dirkje woonde nog 8 jaar op Texel, maar werd door Huizinga niet meer genoemd.

Jan Douwes
Zij kreeg 11 kinderen die haar achternaam kregen omdat zij niet met hun vader getrouwd was. Deze man, waarvan zij dacht dat hij ongetrouwd was, had daarover tegen haar had gelogen. Trouwen kon dus niet, maar ze bleven toch bij elkaar. Bij elke aangifte van geboorte schreef de ambtenaar op ‘vader onbekend’ of ‘moeder ongehuwd’.
In het boek ‘Tien Texelse families’ heet hij Jacob Douwes, onbekend op Texel wat geboorte en afkomst betreft. Hij kwam uit Friesland.
Deze man verklaarde dat hij de vader was van hun oudste kind. Zij vertrokken volgens dit boek in mei 1854 naar de Haarlemmermeer met hun kinderen Jantje, Hendrik (1848), Tetje (1850), Jacob (1851) en Trijntje (1853). De kleine Tetje is gestorven in Zuid-Schalkwijk op 28 april, dus ze moeten iets eerder dan in mei van Texel weg zijn gegaan.
Huizinga had het over ‘Jaap Holman’. Dat moet haast wel dezelfde man zijn geweest.

Volgens Burgemeester Keijser was het definitieve vertrek twee jaar later.
Brief van Burgemeester Keijser 12-1-1856 Aan B&W van Heemstede
Woonplaatsverandering van hier naar Heemstede Jan Ran en Pieter Dijt
Naar Haarlemmermeer S. Boon, H. Zijm en Jacob Douwes

Er kwamen daar nog meer kinderen: Tetje (1856), Cornelis (1859), Cornelis (1861), Dirk (1864), Marie (1867) en Johannes Jacobus Marinus (1868).
Jacob overleed in de Haarlemmermeer in 1864.

Jacob

Dat betekent dat hij niet de vader kan zijn geweest van Dirkjes laatste twee kinderen, die in Velsen werden geboren. Deze kinderen overleden in 1868. Ook de anderen werden lang niet allemaal volwassen. Jantje stierf in 1935, Hendrik in 1929 en Tetje 2 in 1934. Trijntje echter werd nog geen 6 jaar, Cornelis 3 dagen, Cornelis 2 maar 4 jaar.

Domicilie van Onderstand Texel
Na de dood van Jacob in 1864 was Dirkje moest Dirkje voor zichzelf zorgen. De eerste jaren had ze een andere man (of mannen) die haar misschien kon(den) onderhouden, gezien de geboorte van haar twee laatste kinderen. Misschien had ze zelf werk.
Bij ernstige ziekte was aangewezen op bijstand. Die werd verstrekt door de Burgemeester van Haarlemmermeer, maar moest door deze worden teruggevraagd van haar geboorteplaats Texel. Ook al woonde iemand al heel lang niet meer waar hij geboren was, toch was dat de voorgeschreven gang van zaken in die tijd.
Uit die brieven blijkt ook dat Jacob niet genoeg verdiende om de medicijnen te betalen toen Dirkje in 1859 ziek was.

Brief van Burgemeester Keijser 4-3-1859 Aan B&W van Haarlemmermeer
Uwe missive dd 4 Februari N 350, begeleidend een Besluit waarbij geneeskundigen hulp wordt verstrekt aan Dirkje Roeper, voor welke, deze gemeente als haar Onderstandsdomicilie wordt erkend.

Brief van Burgemeester Loman 23-3-1865 Burgemeester van Haarlemmermeer
Ik heb de eer UEdA de ontvangst te berigten Uwer mededeeling van den 4 Maart Jl N 703, betreffende het verstrekken van onderstand aan Dirkje Roeper, en zulks ter voldoening van art. 43 der wet van den 28-6-1854 Staatsblad N 100.

In 1866 woonde Dirkje in Velsen, waar de kleine Cornelis 2 overleed. Haar laatste twee kinderen werden daar geboren.

Brief van Burgemeester Loman 12-2-1867 Aan den Heer Burgemeester te Velsen
Hierbij terugzenden van het besluit om geneeskundige hulp aan Dirkje Roeper en haar gezin, wordende dit slechts toegestaan xxxx.

Na 1870 werd de bijstand betaald door de gemeente waarin iemand woonde. Dat was minder ingewikkeld, maar daardoor was en geen correspondentie meer over dit onderwerp nodig waaruit dit soort gegevens blijken. Hoe het met Dirkje verder ging is uit de brieven niet op te maken. Ze woonde nog 56 jaar in Velsen.

Gegevens uit het Doopsgezind Archief van Maarten ‘t Hart
.



Home