Veenstra


Jannetje Sijbrands Koning 1772-18xx was getrouwd in 1799 met Hendrik Veenstra (1777-1847), zoon van Cornelis Pietersz Veenstra en Aagje Hendriks Baske
Kinderen:
Aagje 1800 den Helder-1873 Nieuwendam x Claas Cleijndert
Sijbrand 1802 den Helder- xxxx x Maria Burger
Impje 1804 Middelie-1856 den Burg x Jakob Sijbrandsz Keijser
Kornelis 1806 Middelie- 1848 Nieuwendam x Trijntje Donker
Elisabeth 1810 Ouddorp- 1845 den Burg x Martinus Langeveld
Fokke 1812 Ouddorp- 1845 den Burg
Klaas 1814 den Burg- 1873 Delft x Adelheid Geselschap x Gesina Rombout
Jan 1817- den Burg- 1872 den Burg x Marretje Jans Koning
Zie TG I bld 72/73
Impje, Betje en Jan trouwden op Texel. Jan Veenstra was later diaken, waardoor Huizinga veel met hem te maken had. .

Huizinga over zijn voorganger en diens familie:
Ds.Veenstra hield de wintermaanden catechisatie op 3 plaatsen; alle weken. Maandags te Oostereind, dingsdagmorgen en avond a/d Waal, woensdagavond Doopelingen (deze altijd alleen a/d Burg); donderdag a/d Burg en zoo ik meen ook nog den vrijdag; doch hij had te veel afdeelingen van jongen en ouden, jongens en meisjes. Hij gebruikte kleine Bremer, bijbelsche historie vragen, en groote en kleine Rijswijk (hiervan nog 90 exemplaren voorhanden) hij liet veel schriftelijk beantwoorden.

27 November 1843. ‘s Namiddags met Jakob Keijser bij den heer List aan ‘t Steenenpleintje diens verzameling schilderijen bezien en thee gedronken (hij is getrouwd met een zuster van juffr. Veenstra [Neeltje Sijbrands Koning]). Daarna met Langeveld en vrouw Betje Veenstra in de manufactuurwinkel. Bij schipper Arie Rab een glas wijn gedronken.

23 Augustus 1844. Dominee H. Veenstra hier koffij gedronken. Veel gesprekken. De tuin doorgewandeld. Hij wijst mij de namen der boomen aan. Hij had ze allen zelf bekostigd.

1 September 1844. Zondag. Veenstra ter kerk.

3 September 1844. Dominee Veenstra hier thee gedronken. Het Doopbekken ontvangen.

8 September 1844. Zondag. Preek aan de Waal. De kerk vrij vol, zeer warm. Een kind van Jan Saris maakt veel beweging. Ik dring er bij de kerkeraad op aan, om zulke ongeregeldheden te voorkomen, die daartoe ook wel genegen is. Eerst evenwel zal ik eens preeken over de wijze van Godsdienstoefening zoals die behoort te zijn.
Veenstra weer vertrokken.

18 October 1844. (Samenvatting Ali): Begon de questie over de nieuwe vraagboeken, die Huizinga bij zijn godsdienstonderwijs wilde gebruiken.Hij wilde Boeles invoeren, doch daar waren zeer velen, zoals Pieter Bakker, Jan Jans Bakker en Jakob Keyser zeer tegen, daar Boeles een hervormd predikant was. Zij wilden dat hij zich aan ‘t boekje van Rijswijk, dat Ds. Veenstra ook gebruikte, hield. Rijswijk was echter ook hervormd.
25 October 1844. Kerkeraadsvergadering over de vraagboekjes. Huizinga had de nieuwe boeken weer laten ophalen, doch Pieter Koning en Kuiper en Brans vonden dit verkeerd, daar zij wel met het nieuwe boek ophadden, groot dispuut.
Huizinga droeg aan de kerkeraad op om nu maar de boeken aan te geven, die hij zou moeten gebruiken. Het slot was dat hij een tijdlang de oude EN de nieuwe boeken gebruikte. Doch ten laatste schenen de menschen er niet meer op tegen te hebben dat hun kinderen uit Boeles leerden. Pieter Bakker verzette er zich het langst tegen.

7 November 1844. Des avonds de Burgemeester hier. Lang gesprek met hem over ‘t moeijelijke van mijn toestand. Hij zoekt mij te troosten, mijn tegenstanders zijn slechts weinigen en zeer onverstandige menschen. Hij ontraadt mij zeer om pogingen aan te wenden om de Gemeente te verlaten, dit zou hare ruïne zijn. Veenstra had hier ook wel groote onaangenaamheden gehad of gemaakt daardoor, dat hij zijn zelfstandigheid niet bewaarde, maar zich schikte naar alle menschen. Ik moest maar volhouden en door mijn handelingen de menschen meer en meer van ‘t goede mijner bedoelingen overtuigen.

9 Maart 1845. Zondag. Van Oosterend teruggewandeld met Frans Koorn. Hij verhaalt mij van de onaangenaamheden, die bij mijn beroeping hebben plaats gehad. De Heer Bok en de Burgemeester hadden over mij staan te oreeren, de eerste tegen, de laatste voor mij. Doch toen de stemming beslist had, kwam Bok binnen en zeide, dat hij tegen mij niets had en in den afloop genoegen nam. Frans Koorn zeide, dat de tegenstand tegen mij bij sommigen alleen daaruit voortvloeide, dat mijn preek de menschen te veel in ‘t hart had gegrepen.
Veenstra, zeide hij, maakte ook wel eens een wond, maar vóór de preek ten einde was, legde hij er altijd weer een pleister op. Ik daarentegen, zeide hij, liet de gemaakte wonde uitbloeden. Ook P.B. Veen en Gorter hadden, zeide hij, hier zeer zachte en liefelijke preeken gedaan. Mijn preek alleen was hoogst ernstig geweest.

21 Juny 1846. Cornelis Dirksz Dijksen en Dirk Aries Leijen hier thee gedronken. De laatste deelde mij mede wat Jan Koning (van den Burg) van mij gezegd had. Dat ik nergens gezien werd dan op de Predikstoel, dat ik nergens kwam enz. Het ergste wilde hij mij niet zeggen, maar wel dit dat Jan Koning mij een vrij grooten haat toedroeg. Hij had ook dit gezegd: ”Wat voordeel hebben wij van dien man? Hij laat immers niets verdienen? Niemand heeft wat aan hem”, doch Dirk Leijen had, mij verdedigende, onder anderen gezegd, dat hij thans reeds meer aan mij gehad had dan aan den geheelen vorigen tijd aan Veenstra.

9 Augustus 1846. Leendert Jakobsz Brans te Oosterend verhaalde mij uitvoerig de geschiedenis van Hendrik Cornelisz Veenstra’s verwijdering. Hij scheen nog aan de echtheid der beschuldiging tegen hem te twijfelen (Aaltje Aries Rab, maar ook Antje Cornelis Koorn en Neeltje Hans waren medebeschuldigden).

15 Maart 1848. Des middags met Dominee Vrendenberg naar de Waal. Op de terugreis sprak Vrendenberg over Jakob Sijbrandsz Keijser. Hij verhaalde dat Dominee Hendrik Cornelisz Veenstra meermalen wel zeer over de onbesuisde driftigheid van zijn schoonzoon geklaagd had. Hij was wel eens bij Veenstra geweest in den tijd dat Pieter Sijbrandsz Keijser burgemeester was geworden, terwijl Jakob Sijbrandsz er ook was. Deze had zich zoo hevig daartegen uitgelaten, dat het wel scheen of hij er zoo aan toe was om bij zijn broeder de glazen in te slaan. Dominee Veenstra was voor niemand meer bang dan voor Jakob Sijbrandsz Keijser.

29 Maart 1848. Berigt van het overlijden van Cornelis Hendriksz Veenstra te Nieuwendam, daags voor de begrafenis zijner vrouw, Trijntje Arens Donker [overleden 21-maart].

15 December 1852. Aan de Waal bij Dirk Leijen. Ik trachtte aan zijn (geheim) verzoek te voldoen om zijne vrouw blijmoediger te stemmen.
De 55 schapen zijn vanwege het Bestuur voor 16 gulden per stuk overgenomen en naar Londen verzonden. Alle veehouders zijn in onrust over de verschijning van een schurftig schaap.
Ik kon ten aanzien van de vrouw niet regt tot mijn doel komen.
Leijen zeide dat ‘t hem leed deed dat, terwijl hij zich overtuigd hield dat ik ‘t onderwijs der jeugd zoo goed mogelijk behartigde, evenwel sommigen daarin geen genoegen namen. Ook Pronk had te kennen gegeven dat het te dezer zaak wel niet zoo ging als het behoorde gelijk in de tijden van Veenstra toen men veel meer leerde (d.w.z. van buiten leerde, zonder van ‘t geleerde iets te begrijpen). Maar dat men dit nu niet anders kon krijgen, daar Dominee, gelijk de ondervinding van vroeger geleerd had, onverzettelijk was in zijn denkbeeld. Men moest dit dan nu maar laten begaan. Dit verhaal gaf mij aanleiding tot zeer onaangename beschouwingen.

12 January 1854. Dirk Kalf des avonds hier, pas terug gekomen van eene reis naar Java met Kapitein Veenstra.

13 November 1855. Des avonds na de catechisatie Jakob Sijbrandsz Keyser bezocht. Zijne schoonvader [Hendrik Cornelisz Veenstra 1777-1847] overleden te Nieuwendam. Zijn vrouw is zeer ongesteld, wordt steeds zwakker en is zeer ligt in ‘t hoofd. Hij is daarover zeer bezorgd. Bij het uitgaan vertelt hij mij zijn eigen toestand. Hij kan niet denken. Hij kan aan zijne zaken volstrekt niet doen. Hij gevoelt wel en ‘t is voor anderen zeer merkbaar, dat het met hem niet is gelijk het behoort. Hij is zeer ter neer gedrukt. Ik raadde hem reizen aan, wees hem op alles wat hem tot blijmoedigheid moest stemmen. Bij de gesprekken ook met zijne vrouw, spraken zij zeer gunstig van neef Huizinga en oordeelden dat men zeer onbedacht hem had laten vertrekken.

20 December 1855. Des avonds bij Jakob Sijbrandsz Keijser. De vrouw schijnt wel iets beter te zijn, doch zij is zeer zwak. Zij beklaagt zich dat men het vertrek van Doctor Scheurleer aan haar wijt, omdat zij nu onlangs Hillen gehaald hadden. Doch zij meende toch vrij te zijn in haar keuze. Zij zeide dat het Doctor Scheurleer veel kwaad gedaan had dat zijn vrouw zoo trotsch was. Zij had eens in gezelschap gezegd dat het zoo naar was dat hier zoo weinig verkeering was behalve de familie Bok. Men had haar gewezen op zulken als Trijntje Dijksen, de vrouw van Simon Keijser. Nu ja, had zij gezegd, dat is zoo, maar eigenlijk is zij toch niets anders dan eene boerin.
Trijntje Jacobs Dijksen had zich er zeer vrolijk mede gemaakt toen haar dit verhaald werd, maar het had toch vermoedelijk de grond er toe gelegd, dat hij de geheele familie Dijksen voor zijne practijk verlooren had.
Zij verhaalde van hare ouders (Dominee Hendrik Veenstra en vrouw Jannetje Sijbrands Koning, eene halve zuster van Pieter Sijbrandsz Koning enz, die veel boven de anderen vooruit had). Zij hadden van weerskanten vrij wat vermogen bezeten, doch alles in Hollandsche effecten. Toen nu de Tiërceering kwam, gaf dit groote verslagenheid. Daarbij had Veenstra toen terstond alle zijn papieren verkocht en kreeg alzoo veel minder dan als hij ze gehouden had.

20 Juny 1856. Sina des avonds op de kindervisite bij Veenstra.

6 July 1856. Des avonds bij kapitein [Jan] Veenstra, aldaar [schoonvader] Jan Koning en [zwager] Albert Jansz Koning.
Jan Koning meende dat het niet noodig was door een Afschaffingsgenootschap te trachten de menschen hier beter te maken. Want de volmaaktheid werd toch nooit bereikt. En door te veel te willen zou men ligt achteruitgaan. De maatschappij hier op Texel was zoo goed als ergens, waar zou men het zóó vinden? “Gelukkig Texel” ontboezemde Marretje Jans Koning uit de volheid van haar hart.
Was er hier ook nog ondeugd, dat zou en moest wel blijven.
Veenstra had reeds eenmaal over verveling geklaagd omdat hij zoo niets te doen had dat noodzakelijk was. Koning was weer de vroome man, hij zou zich nooit vervelen omdat hij godsdienstig was.

20 February 1857. Albert Jansz Koning spreekt over het voorgevallene met Bok en vindt het zeer goed dat het jongmensch eens gestuit wordt op zijn verkeerde weg. Hij verhaalt dat Bok jr. onlangs bij [Jan] Veenstra uitvoerig over de Afschaffing had gesproken en die sterk had afgekeurd, op grond dat hij eenmaal voor God beleden had dat hij niet alleen regtvaardig en godzalig, maar ook matig zou leven en nu kwam het dan niet te pas om die verbindtenis tot matigheid voor een mensch te herhalen.

24 Augustus 1857. Des avonds naar Albert Keijser en Jan Veenstra. Hij zal mij tarwe laten bezorgen van 124 à 134 pong (dat is de oude zak van 36 in ‘t last) voor 10 of 11 gulden.

14 Maart 1858. Kapitein [Jan] Veenstra teekent als begunstiger der Afschaffing. Hij geeft te kennen dat hij wel gaarne lid wilde worden, zoo hij niet weerhouden werd door redenen die hij niet noemen kon, maar die ik begreep, te weten zijn [schoon]vader Jan Koning. Hij erkende dat als iemand als Jan Koning voor de zaak ijverde, deze wel ras een ongelooflijke opgang zou maken, daar hij eene zoo uitnemende kracht van overtuiging bezat.

26 Maart 1858. Des avonds P. Boon hier tractement gebragt. Ik verhaal hem de correspondentie met W. Bok gelijk ik die vanmiddag onder het wandelen aan [Jan] Veenstra verteld had. Deze noemt Bok een gevaarlijk mensch die, waren hier alle de voornaamsten Joden geweest, niet geschroomd zou hebben zijne kinderen Joodsch te laten worden.

25 Juny 1858. [Jan] Veenstra oordeelde dat Gerrit List alles deed om Bok te believen, en daaraan zijn eigen gevoel opofferde.

7 July 1858. [Bij Albert Keijser]. Zijn broeder Jan zit erbij, vervolgens komen Reijer Keijser, Jan Veenstra en Cornelis Sijbrandsz Keijser. Ik blijf met dezen tot 8 uur, waarop ik vertrek en zij naar de [hooi]veiling gaan.

18 September 1858. Des avonds 8 uur bij P. Boon (die mij daartoe den vorigen avond had uitgenoodigd, toen hij mij mededeelde dat Bok mij wilde spreken, vermoedelijk weder ter beslechting van de zaak tusschen zijn zoon en mij) met Veenstra en Willem Bok [de zaak werd bijgelegd]. De broeders Boon en Veenstra gaven hunne blijdschap te kennen en ik zocht al spoedig de zaak als geheel geëindigd te doen voorkomen door hem te vragen hoe ‘t hem nu op zijn nieuwe plaats als notaris aan den Helder geviel?

20 Maart 1860. Bij den Heer [Jan] Veenstra [diaken] over eene nieuwe ondersteuning aan Jan Daalder te zenden.

24 April 1860. [Jan] Veenstra sprak over Simon Keijser. Hij haatte dit in hem dat hij zoo trotsch was- en waarop was hij trotsch? Op zijn geld en goed, dat hij van anderen verkregen had. Over de Keijsers in het algemeen, niets was goed dan wat hen uitging. Zoo zou het ook wel weder in deze zaak der predikantsbenoeming gaan.
Ik verhaalde hoe ik dat ondervonden had met Jakob Sijbrandsz Keijser bij eene collecte voor onbedeelde armen in het jaar 1845. Jakob Keijser en zijn [Veenstra’s] schoonvader Jan Koning konden het ook niet met elkander vinden, beide nogal stijf op hun stuk staande.

1 Mei 1860. Des namiddags bragt ik Jan Veenstra een afschrift van het ontwerp-contract tusschen den Hoorn en onze Gemeente in 1855.

28 September 1860. Kerkeraadsvergadering aan de Waal. Ik geef te kennen dat ik thans weer liever 4 wagens turven, dan 40 gulden wil ontvangen. Veenstra en Kuiper keuren dit goed, mits ik dan voortaan turf en geen geld ontvang. Als de turf mij niet aanstond kon ik ze afwijzen. Ik neem daarin genoegen. Pronk zegt dat de turfschippers er altijd over klaagden dat zij nu niet op hunne beurt ook aan mij turf leverden.

16 April 1861. Bij Dirk de Vries en Antje Boon (zij kwam gister haar nood klagen). De zoon Pieter lijdende aan een zeer been. Bij Veenstra, hem opmerkzaam gemaakt op de behoefte van het gezin Dirk de Vries en het noodige eener verbetering dier woning. Veenstra meent dat de andere diakens wel zullen zeggen dat we van ‘t jaar niet veel doen moeten, omdat wij zoo veel kosten hebben met de pastorij aan de Waal. Ik doe hem het onregtmatige dier bedenkingen erkennen. De gewone zaken moeten evengoed voortgang hebben.

28 Mei 1861. Des voormiddags Kaatje Wesdijk hier, haar man sedert 5 week in hechtenis. Zij heeft groote armoede en hoopt hem nooit weer te zien. Hij at alles op. Nooit had hij voor zijn gezin de kost verdiend, 12 jaar getrouwd. Zij verlangde dat de diakens haar huishuur zouden betalen 26 gulden en nog 7 gulden voor ‘t bewerken van haar grond. Ik gaf haar 1 gulden en zond haar naar [diaken Jan] Veenstra.

29 November 1861. Mevrouw Vrendenberg en Gé gaan naar Bok, [Dominee] Frerichs en ik nog even bij Veenstra.

10 April 1863. Veenstra verhaalt mij dat er veel gesproken wordt over mijn preek van Zondag, zelfs door de kinderen op straat. Zulks had Dominee Veenstra niet geleerd.

17 April 1863. Huidekoper had mij verteld dat Bok bij jufvrouw Roeper was gekomen en gevraagd had: “Wat zegt ge wel van de Paaschpreek van Dominee Huizinga?”, maar Huidekoper had haar en haar zoon Jan gerustgesteld.

13 April 1868. Des namiddags ik naar Aris Jakobsz Eelman (Kievit), overleden na eene kortstondige ziekte. Ik even bij Veenstra om van hem doodlakens te bezorgen aan Eelman.

11 December 1868. Des avonds bij Veenstra stukken voor ‘t kindergeld geteekend. Hij wil ook de nieuwe Kerk. Courant medelezen.
Veenstra begrijpt niet hoe Vrendenberg met 27 aankomelingen [in] wekelijks 1 uur onderwijs klaar kon komen. Hij meent dat dit een gebrekkig onderwijs moet geven, welk ten gevolge moet hebben dat de menschen alle orthodox worden. Het laatste jaar voor onze Doopelingen werd door hem geroemd als een hoogst belangrijk jaar. Zijne dochter Jansje had de woensdag en donderdag geheel voor zich. Zij begon reeds terstond woensdag met de voornaamste punten van het gehoorde onderwijs op te schrijven, die zij dan vervolgens uitwerkte en later na den vrijdag in ‘t net schreef.

21 February 1869. Gepreekt aan den Burg, Doopbediening aan 28 personen.
Verleden vrijdag werd mij van 5 Doopelingen ten geschenke gezonden een fraaij zilveren voorsnijmes- en vork, met een briefje van Jansje Veenstra, Margo en Rina Keijser, Trijntje Bakker, Elisabeth Koning en Trijntje Salm.

29 April 1869. Kerkeraadsvergadering. Op de terugreis met Veenstra zegt deze dat ik hem in een onaangename stemming heb gebracht met mijn orgelpreek. Ik verzoek, dat hij met mij in huis ga om de preek zelve eens na te lezen, ‘t geen hij doet. Hij kan er niets in vinden, waarmede hij niet volkomen sympathiseert, hij regtvaardigt mij alzoo ten volle. Hij blijft genoegelijk bij mij tot na 9 uur. Hij belooft mij het werk van Kaiser “De sterrenhemel” ter lezing. Gesprek over en bezigtiging van ‘t microscoop.

13 July 1869. Des namiddags met Huidekoper bij Bok en Veenstra.

15 July 1869. Huidekoper nog eenige visites gemaakt, hem naar de diligence gebragt.
Vanmorgen Pronk en Veenstra hier bij de ijzeren kist om na te zien de obligatie van L. Vonk van 400 gulden, waarvoor Huidekoper met Cornelis Drijver borg is. Hij verlangt dat men hem dringe jaarlijks wat af te lossen.

20 July 1869. Ik naar ‘t Raadhuis om mijn stem uit te brengen voor de Leden van de Gemeenteraad, W. Hillenius, C.P. Kuiper, D. Bruin en J. Veenstra.

19 November 1869. Vanmorgen Veenstra en Pronk hier om bij de ijzeren kist te gaan.

10 December 1869. Ik des avonds bij Veenstra. Hij teekent de papieren van ‘t kindergeld voor Sina.

22 February 1870. Des namiddags Jakob Bremer van het Oude Schild hier, wil graag naar Amerika (Chicago) heeft borgstelling voor 300 gulden bij de 100 die de Gemeente hem geven zal, maar hij vraagt nu nog 1000 van de Gemeente. Ik zend hem naar Veenstra.

9 Maart 1870. Van voormiddag de Heer J. Veenstra hier 100 gulden gebragt, die Dominee Bakker aan Klaas Brouwer zou ter hand stellen als renteloos voorschot, onder borgstelling van Koning, Riet, de pastoor en Dominee Bakker.
Veenstra nam de noodige effecten uit de kist, om aan Jakob Bremer de 400 gulden reisgeld naar Amerika te verschaffen.

28 April 1870. Des avonds brief geschreven aan Jantje Cornelis Roeper (Arend Heerschap) te Paterson in Noord Amerika, waarheen zij in 1867 vertrokken is. Ik hoorde namelijk vanmiddag op de vergadering een brief van haar voorlezen aan hare moeder alhier geschreven. Zij gevoelde zich zeer gelukkig, wilde dat haar moeder overkwam. Zij had 75 gulden disponibel tot afkorting van hare schuld van 100 gulden bij de Gemeente. Ik schreef dat zij die per wissel aan Veenstra zou overmaken.

4 Augustus 1870. Wij des voormiddags (op uitnoodiging) bij Veenstra koffij gedronken, die eergister zijn zilveren bruiloftsfeest vierde.
Bij het heengaan van Veenstra scheidden Boetje en zuster zich van ons en gingen bij Loman logeeren volgens afspraak, ons niet onwelgevallig.

26 Augustus 1870. Hendrik C. Roeper hier, ontslagen wegens ziekte uit de gevangenis te Leeuwarden waar hij 4 en een half jaar gezeten had. Hij wil gaarne 25 gulden van de Gemeente voor uitrusting, om dienst te nemen op een schip te Amsterdam, Hamburg of Londen. Ik adresseer hem aan Veenstra.

28 Augustus 1870. De Kerkeraad besluit (Burger Diakens) om aan Hendrik Roeper een rood hembd en broek te geven, en Veenstra enz willen voor zichzelf wel iets bijdragen. Veenstra zendt mij daarvoor 2,50 gulden, Jacob Roeper 2,50 gulden, 1 gulden van D. de Boer, Pieter Roeper 75 cents, Dominee Vrendenberg 50 cents, e.a.

1 November 1870. Gister hadden de meisjes hier visite van Jansje en Marie Veenstra, Trijntje Bakker en haar logée Heintje Jans Bakker van Oosterend en Antje Mantje.

6 January 1871. Bij Veenstra, mijne verschotten met hem afgerekend.

11 Juny 1871. Boeke van Zijldijk preekte voor 375 à 400 personen.
Lizebeth Veenstra en Pietje Mantje, beiden kraamvrouwen, hadden de Eerste Kerkgang gedaan zonder Dankzegging te verzoeken, een meer en meer insluipend gebruik.

13 Juny 1871. Bij Lizeberth Veenstra, voor 3 weken bevallen, de zondag ter Kerk geweest zonder openlijke Dankzegging, omdat zoo zij zeide, zij er geene behoefte aan had. Ik wilde haar doen opmerken dat dit juist reden van bedroeven voor mij was. Ik durf niet te zeggen dat ik haar eenigzins overtuigde.

27 July 1871. Sijbrand Albert, het jongste zoontje van den Heer Veenstra te 12 ure plotseling overleden, eerst gisteravond ongesteld geworden. ‘t Schijnt een soort van Cholerine geweest te zijn. De ouders waren diep bedroefd doch niet geheel onvatbaar voor troost.

1 Maart 1872. Naar Veenstra om het geslachtsregister zijner familie in te vullen.

26 April 1872. Naar Veenstra, aldaar koffij gedronken. Sina laat mij vragen te huis te komen, zij had zooeven een telegram ontvangen berigtende de bevalling van Dolfina.

5 September 1872. Veenstra kwam met het belastingbillet. Gesprek over de Telegraaf. Veenstra had in de Raad tegenstand omdat hij niet zien kon dat Texel daardoor aanmerkelijk bevoordeeld zou worden, schoon hij het wel aardig vond dat men zoo spoedig kon corresponderen. Eigenlijk belang had niemand daarbij. Ik verhaalde hem hoe ik alleen aan de Telegraaf het geheele geluk mijns levens dankte, toen ik in July 1862 in Zwitserland was. Veenstra meende dat de Texelaars zeer ongaarne de kosten daarvoor wilden dragen. Ik daarentegen meende dat er wel 800 gulden met giften daarvoor bijeengebragt zouden kunnen worden. Ik voor mijzelf zou er gaarne 1 gulden jaarlijks voor willen geven.

21 October 1872. Des morgens bezoek gehad van Cornelis Bouwes Bakker en Gerrit Dirks Bakker, inlichting vragende waarom hun zuster Neeltje niet met de Doopelingen mocht komen (8 waren door mij afgewezen). Ik wees als reden gebrek aan vordering in Godsdienstige kennis aan. Gerrit was eerst zeer opgewonden, terwijl Cornelis zich bedaard hield, maar tegen ‘t eind werd Cornelis, toen hij zijn zin niet kon krijgen, aan een razende gelijk en stortte zich in de lompste schimptaal. Hij wilde: ik zou hem terstond uit ‘t lidmaatboek schrappen. Nooit zou men van zijn familie meer ter Kerk of ter catechisatie komen, enz.
Bij Veenstra, ziek sedert ruim 14 dagen. Met zijne vrouw sprak ik over de ontmoeting van vanmorgen. Zij dacht wel dat er veel ontevreden menschen zouden wezen.

31 October 1872. Kamerdag in de Waal. C. Keijser en Veenstra afwezig door aanhoudende ziekte.

3 November 1872. Ensing verhaalde mij van Veenstra, die nog steeds zeer ziek is, hoe zij daar buiten hem om met Hellema te rade gingen, wat hem zeer stuitte, daar ‘t onlangs bij een vroeger bezoek van Hellema gebleken was dat zij beiden volmaakt eenstemmig dachten.

26 November 1872. Naar het sterfhuis van Veenstra.

6 December 1872. Vanavond ook nog bij jufvrouw Veenstra geweest. Zij was droevig maar toch praatachtig. Zij beweerde dat haar overleden men geheel geen gebreken had gehad (bij mijn toespraak bij ‘t lijk had ik zooveel lof van Veenstra gezegd, dat ik zelf meende in de gesprekken naderhand ook nog dit te moeten laten invloeijen: “gewis had hij ook zijne gebreken, maar zij werden door zijne deugden overschaduwd”). Nu kwam de jufvrouw op dat woord terug en zeide “dat was zoo niet, Veenstra had geene gebreken”. Wetende dat een bedroefd hart geen regt oordeel hebben kan, besteedde ik geen moeite om haar te weerleggen.

17 February 1873. Jufvrouw Veenstra had het portret van haar man in olieverf laten schilderen door Altman.

24 April 1873. Donderdag. Marktdag aan den Burg. Stemdag voor een lid van de Gemeenteraad in plaats van Veenstra. Ik des middags mijn stem uitgebragt op Jan Jakobsz Roeper.

13 Juny 1874. Te Nieuwe Diep op de Texelsche boot trof ik den Heer Sijbrand Veenstra en Marie Veenstra.

23 Juny 1874. Des namiddags de Heer Sijbrand [Hendriksz] Veenstra hier van 5 tot 10 uur met veel genoegen. Met belangstelling bezigtigde hij huis en tuin, waaraan zich voor hem zoo vele herinneringen hechtten. Met belangstelling nam hij ook kennis van het Stamboek zijner familie en verstrekte mij eenige opgaven. Hij verhaalt van zijne vrouw, zoo onlangs zoo geheel onverwachts gestorven. Van zijn eenige zoon (die hier ook eenigen tijd kwam), van zijne zonderlingheid bij scherpte van geheugen en opmerking, over de oorzaken van zijn zonderlingheid, in hoever in de omstandigheden zijner geboorte te zoeken, op zee geboren, na zware stormen met opvolgend slecht weder. Ook dacht hij over zijne opvoeding als eenigst kind, misschien ware het anders met hem geweest als hij spoedig aan de zorgen van anderen was toevertrouwd.
Over hem was het dat hij en vroeger zijn vrouw zich het meest bekommerde. Aan wien zou hij de zorg voor zijn vermogen in handen geven? Gebeurtenissen als met den Heer de Lugt (een schijnbaar zoo respectabel man) en zoo vele anderen hadden doen zien dat men op niemand volkomen vertrouwen kon stellen. Hij meende echter dat men zulks op Texel minder te vreezen had en roemde als zoodanig zeer mannen als Fokke Keijser, als door en door eerlijk, en zoodanig een had hij noodig.

26 Juny 1874. Tegen de avond naar Sijbrans Jansz Keijser [nu penningmeester van de Diakens]. Keijser zelf weidde over dit laatste punt uit. Het Algemeen Boek, het Reservefonds en Tractementsfonds hadden jaarlijks belangrijke overschotten. Hij vond het niet goed, dat deze steeds werden opgehoopt voor ‘t nageslacht. Hij wilde dat er ook nu gebruik van gemaakt zou kunnen worden.
Het plaatsje op Driehuizen was voor den tijd van 6 jaar voor 300 gulden meer dan vroeger verhuurd. Daardoor alleen zou eene tractementsverhooging van 150 gulden gevonden kunnen worden. Veenstra had in 1864 een Reservefonds gemaakt, eigenlijk alleen opdat het Tractementsfonds niet te groot zou worden en dit behoorde wel degelijk vergroot te worden enz.

30 Juny 1874. Fokke Keijser bij mij tractement gebragt. Gesprek over Sijbrand Veenstra en diens dwaze zoon Hendrik [deze stierf in Santpoort].

2 October 1874. Vanavond bezocht de weduwe Veenstra, zij verhaalt van de onbillijke bepaling dat de verpleegden in het Weeshuis die nog iets bezitten kostgeld moeten betalen, zooals Dirk Zuidewind, Naatje Duinker, enz, allen Doopsgezind.

25 Mei 1875. Jufvrouw Veenstra verhaalde mij dat haar zoon Jan nu wilde gaan studeren, misschien wel voor ingenieur. In het “boeren” had hij geen zin meer, evenzoo min als Hendrik. Misschien dat ook deze aanstaand jaar nog wel tot studeren overging.

28 Mei 1875. Des avonds de Heer Sijbrand Veenstra en zoon en Jansje en Marie Veenstra en Margo Keijser hier den avond doorgebragt met genoegen.

30 Mei 1875. Des namiddags aan de Waal Kerkeraadsvergadering (i.p.v. verleden dingsdag om de drukke Leijdsche markten). Besloten dat ik nog eens weer bij Dominee Veenstra van Witmarsum zal onderzoeken of hij op tractement van 1500 gulden niet komen wil.

20 Juny 1875. Bij de weduwe Veenstra thee gedronken. De dochters komen van de week terug van haar reisje naar Arnhem, Haarlem, Nieuwendam. Beide zoons zullen zich nu aan de studie wijden. Zij hebben de boerderij aan August Keijser overgedaan, die beloofde toch maar schraal voordeel en de jongens hadden er beiden geen zin aan.

2 July 1875. Katrina des avonds met Margo en de dames Veenstra naar de kermis.

10 July 1875. Des morgens Hendrik [Jansz] Veenstra hier om mij te verzoeken dat ik hem en zijne broeder Latijnsche lessen zou geven. Ik verheugde mij wel in dat verzoek, maar zeide dat ik ‘t alleen dan zou willen, als hij anders niet klaar kan komen, en dat ‘t verkieslijker was dat hij dat onderwijs ging halen van Boonacker aan de Waal, wat ook om de daaraan verbonden wandeling voor hem beter was. Boonacker zou ook Latijnsche les geven aan Lomans zoontje Bernard.

14 Maart 1876. Ouddorp. [In] het begin dezer eeuw had [Dominee] Veenstra hier, waar nu de studeerkamer is, zijn winkel.

22 Mei 1876. Des avonds met Katrina naar August Keijser, aldaar jufvrouw Veenstra ontmoet uit Leijden, aldaar Albert Koning.

6 July 1876. Katrina 30 jaar geworden, bezoek Margo Keijser en de dames Veenstra uit Leijden, Jans Brouwer, Marretje Kuiper, ‘s avonds Bakels, Fokel, Let Bakels, Boonacker en vrouw en zuster.

18 January 1877. Naar Cornelis Keijser. Hij verhaalde van onaangenaamheden met H. Dijt over ’t koopen van een stuk land, door hem (Keijser) begeerd. Ik maande hem ernstig tot het zoeken van verzoening. Gesprekken over de Veenstra’s.

25 Maart 1877. Tegen de avond naar den Heer Glijnis, 12,5 jaar getrouwd. Jan Timmer had eergister zijn Propaedeutisch examen gedaan. Hij en Hannes van Putten (overleden) waren zijn allerbeste leerlingen geweest. Van P. Koning en de beide Veenstra’s scheen hij niet veel verwachting te hebben.

28 April 1877. Eindelijk 6 uur stoof Timmer de haven in. Weldra was ik bij Sina en man en kinderen. Zij was in ‘t laatst alleen zeeziek geweest. Zij hadden van 10 tot half 4 in ‘t Oude Vlie geankerd. Wij reden af. Katrina kwam ons tegen met Margo Keijser, die de Veenstra’s ging halen.

29 April 1877. Zondag. Koekebakker c.s. hier. Ik gepreekt aan den Burg, 116.
Des middags talrijke bezoeken. Bakels en vrouw, Margo Keijser, Jansje en Marie Veenstra, Simon Keijser, Jakob Roeper en vrouw, Marie Huijgens.

4 September 1877. Ik vanavond bij August Keijser zijne schoonmoeder Marretje weduwe Veenstra toegesproken. Zij was hier in ’t begin der week een uurtje geweest.

9 September 1877. Des voormiddags Cornelie Westenberg en Paulina hier. Zij was gister van Leijden gekomen, waar zij een tijdlang genoeglijk had gelogeerd bij mevrouw of de dochters Veenstra.

20 February 1878. Ik ging toen een bezoek afgeleggen bij August Keijser en vrouw.
Voorts spraken wij over Leesgezelschappen en boeken. Lizebeth leest gaarne en veel, liefst degelijke werken. “Glück auf” had haar uittermate bevallen. Bij de familie van tante Flens werd zeer weinig gelezen. De meisjes wisten dan ook van niets. Zij verhaalden hoe een Delfts student Veenstra, haar eens aan het Nieuwe Diep ontmoet hebbende, groot behagen in haar schepte en tot nader kennismaking naar Texel kwam, maar hoe die kennismaking bitter was tegengevallen. Zij wisten van niets wat andere meisjes uit de fatsoenlijke stand belang kon inboezemen. Het verheugde hun van mij te vernemen dat zij zich van ‘t winter met het leeren bij mij zoo goed hadden bevlijtigd.

26 April 1878. Vrijdag. Koud weder. Ik houd mij stil te huis. Lusteloos ben ik steeds, zooals dat wel zijn moet bij gebrek aan ontlasting sedert de maandagmorgen.
Des avonds Hendrik Veenstra, student te Leijden hier, daarna Jannetje Duinker en Jakob Roeper. Deze ontraadt mij ook sterk het preeken op eerstkomende zondag.

22 October 1878. Katrina des namiddags een aantal bezoeken gebragt, aan Ments die naar Alkmaar gaat vertrekken, aan mevrouw weduwe Veenstra bij haar dochter Lizebeth, bij jufvrouw Dijksen.


Terug naar de vorige bladzij