Anoniem stuk in de Vaderlandsche Letteroefeningen, volgens aantekening van Huizinga geschreven door Marten Douwes Teenstra.


Tekst door Google gescand van de originele druk. De merkwaardigheden in de spelling, die door het scannen van de ouderwetse drukletters veroorzaakt zijn, heb ik verbeterd. Alleen de f voor s staat er nog.

Vaderlandsche Letteroefeningen 1837 over Eijerland

Deel 1

Na de geweldige en langdurige oorlogen, gevolgen der Franfche omwenteling in het laatst der vorige eeuw, heeft Europa nu meer dan twintig jaren lang eenen algemeenen vrede mogen genieten, flechts hier en daar, in de afgelegener oorden van dat werelddeel, door afzonderlijke krijgvoeringen geftoord. Door dezen ftaat van rust, en door het bijna te boven komen van algemeene krankheden, die vroeger zulk eenen moorddadigen invloed op de bevolking oefenden, (thans, helaas, fchoon in mindere mate, door de noodlottige Cholera vervangen) is de volkrijkheid, blijkens de ftatistieke opgaven uit alle landen, toegenomen op eene wijze, welke men inderdaad fchrikwekkend zou moeten noemen, zoo niet de verhuizing naar andere wereldftreken voor dien overvloed eenen weldadigen uitweg opende. Gelukkig echter het land, dat, door inwendige verbetering zijner gronden, aan dien volksovervloed, op den vaderlandfchen bodem zelven, nieuwe woonplaatfen kan aanbieden en nieuwe bronnen van beftaan kan openen; dat niet genoodzaakt is, als 't ware, door eigene bloedaftapping den aanwas zijner krachten te keer te gaan! Dit denkbeeld was een der gene, die het heilrijke plan der Koloniën van Weldadigheid deden vormen, en de oplettendheid vestigden op het ontginnen en vruchtbaar maken van andere woeste ftreken, welke Noord'-Nederland, selfs in de nabijheid van deszelfs fterkst bevolkte fteden, bevat. Eene onderneming van dezen aard was ook de bedijking van het Eijerland in 1835. Ongetwijfeld zal het onzen lezeren niet ongevallig zijn, wanneer wij, door eene kundige hand daartoe in ftaat gefield, hier eenige nadere bijzonderheden omtrent deze merkwaardige bedijking en ontginning laten volgen.
Eijerland maakt met Texel, waaraan het gehecht is, het grootfte der keten eilanden uit, welke zich van den noordelijken hoek van Holland tot naar den mond der Elve uitftrekken, en de overblijfsels vormen van den doorgaanden duinzoom, die in vroegere tijden ook aan onze noordkust de binnenlanden gedekt heeft. Het werd Eijerland geheeten, naar de veelvuldige eijeren , vooral van zeemeeuwen, welke hier jaarlijks in de maand Mei gevonden werden, en welker inzameling, aan de daartoe geregtigden, tot den 24ften Junij vrijftond. Vroeger beftond het Eijerland uit de van ouds bekende Duinkom, gevormd door diluvische of oorfpronkelijke gronden, (waarop het geheel op zichzelf staande Eijerlandshuis gevonden wordt) en het tusfchen dit Eijerland en Texel gelegene Buitenvcld, een' alluvium of aangefpoelden grond. Dit buitenveld was zaamgefteld uit begroesde kweldergronden en onbegroesde zandvlakten, uit welke laatften zich oostwaarts eene menigte natuurlijke kreken (hier ook zwennen en flufters genaamd) ontlasteden, waarvan de Rogge/loot, de noordelijkfte, en de Hoogezandskil, de zuidelijkfte, de voornaamfte waren.
Tot vóór ruim twee eeuwen fpoelde het water uit de Noordzee, bij fpring- en ftormvloeden, over deze door de zee verhoogde tusfchenvlakte, naar den boezem van de Zuiderzee; doch in ,de jaren 1629 en 1630 werd Oud-Eijerland, door het leggen van eenen zanddijk over gemelde vlakte, met Texel vereenigd; welke nog als Zanddijk bekende zanddijk zich thans als eene keten duinen voordoet, die, 10 a 20, enkele 25 ellen hoog, in eene regte lijn voortloopen, van Maikcduin (ten noorden der Koogerduinen) tot voorby Zanddijkshuis aan Oosterduin , eene lengte van ongeveer 4700 ellen. Hoe hoog men oorfpronkelijk den zanddijk gemaakt mag hebben , is ons niet bekend; doch zijne tegenwoordige hoogte heeft hij door natuurlijke opftuiving en kunstmatige helmbeplanting bekomen, hetwelk nog jaarlijks, van wege de provincie, met zorg wordt onderhouden.
Eijerland (onder welke benaming men thans zoo wel het voormalige Buitenveld als Oud-Eijerland verflaat) grenst ten noorden aan het Eyerlandfche gat (waardoor hetzelve van het eiland Vlieland gefcheiden wordt), ten oosten aan de laagwaterlijn (tot langs de palen van den noorderdijk van Texel), ten zuiden aan de limietpalen (langs den Ruigendijk, die vroeger de polders Oosterend , Waal en Burg, alsmede het Koogeryeld, vóór overftrooming beveiligde) , en ten westen aan de Noordzee.
Dit geheele Eijerland, met duinen, ftranden en aanwas , heeft eene oppervlakte van 8000 bunders, zijnde het 2/5 gedeelte van het eiland, welks noorder uiteinde het vormt. Van deze uitgeftrektheid behoorden de westelijke en noordelijke duinen en ftranden, ter grootte van 2200 bunders, aan de provincie Noordholland; de overige , zijnde dominiale gronden, welke door genommerde palen begrensd waren, hadden , volgens den kadastralen legger, eene oppervlakte van 5800 bunders, waarvan 2565 bunders kwelderlanden waren, die als weide gebruikt werden.
Vroeger werden deze kweldergronden met derzelver oostelijke flikken en aanwasfen door het Domeinbeftuur verpacht. De laatfte verpachting, in drie percelen, door de permanente Commisfie van het Amortifatie-fyndikaat gedaan, had plaats op den 24ften Januarij 1833. De percelen waren: a. Eijerlandshuis, met binnengronden, duinen en een gedeelte van het Buitenveld, groot bij raming 180 bunders; b. Zanddijkshuis, grenzende aan perceel a, van af den zwarten paal in de oosterduinen langs de groote zvven naar Woltherduin, en ten zuiden aan perceel c, bij paal b onder den zanddijk, bij raming groot 2022 bunders; c. Kwelderbeek, hetwelk ten noorden grensde aan paal b en de fcheidzwen (liggende ten noorden de oosterbollen of directiekeet) , ten zuiden aan de palen btj den Ruigendijk en paal 12 bij kwelder Maikeduin. (Dirkje Maikeduin en de vallei, Nederlanden genaamd, als ongans befchouwd, werden afzonderlijk gebruikt, vermits het bij Art. 32 der voorwaarden van verpachting bepaald was, dat de Koogerduinen, flufterbollen enz. alleen met getuurde fchapen en geen ander vee geweid mogten worden.) Dit derde perceel Kwelderbeek was 1363 bunders groot.
De gezamenlijke 3565 bunders land werden voor den tijd van zes achtereenvolgende jaren verpacht, en wel het perceel Eijerlandshuis voor ƒ 980; de pachter hield er, gedurende het laatfte jaar zijner pacht, 220 fchapen, 35 runderen en 7 paarden, welke laatften tot het binnenrijden van het hooi en ten dienfte der ftrandvonderij gebruikt werden. Het perceel Zanddijkskuis, met Zanddijksboe aan de noordzijde van de Rogge/loot, en een herdershutje bij de Doodematnbollen ten zuiden van de Roggefloot, bragt ƒ 1340 aan pacht op; er werden 800 fchapen, een paar paarden en melkkoeijen, jong vee enz. gehouden. De pachtprijs van Kwelderbeek, met een herdershuisje op de oosterbollen aan de flufter van dien naam, was ƒ 2140; de hoeveelheid van het hier gehoudene vee was 12o0 fchapen, 5 a 6 paarden en 20 ftuks runderen. Het toenmalige perfoneel dezer drie pachthoeven, met twee herdershuishoudingen, beftond. uit 20 a 25 perfonen. De vijf huishoudingen vonden hun middel van beftaan in de fchapenfokkerij, het rapen van eijeren, het vangen van konijnen (hoezeer de eigenlijke uitfluitende duinmaaijerij, overeenkomftig Koninklijk befluit van 1 Aug. 1825, afgefchaft was) en de ftrandvonderjj.
Meermalen ondertusfchen was het denkbeeld geopperd geworden, om het Buitenveld te bedijken , zoo als bij voorbeeld in 1753 door den Heer Leendert Den Berger , toenmaals woonachtig op Brakenftein tusfchen het Oude Schild en den Burg op Texel. Eindelijk kwam dit ontwerp in 1835 op eene veel grootere fchaal tot (land, ten gevolge van een, door eene vereeniging van vier perfonen, aan Z. M. daartoe gerigt verzoek. Op den 211ten Februarij van dat jaar, namelijk , werd het geheele Eijerland, tegen eene koopfom van / 90,000, in twaalf jaars-termijnen te betalen, met 2 _ percent interest voor het onbetaalde, te rekenen van 1°. Januarij 1835, in vollen eigendom overgedragen aan de Heeren Paulus Langeveld, Kz. , te Giesfendam, WILLEM Langeveld, KZ., te HardinxVeld, MARCELUS LEENDERT PLOOSTER te
Ameide, alle drie aannemers van publieke werken, en den Heer Nicolaas Josephus De Cock, handelaar te Rotterdam.
De overdragt gefchiedde als tiendvrije eigendom, op den voet als Eijerland en het Buitenveld door het Rijk bezeten waren, en onder de gewone voorwaarden van eigendomsovergang. De koopers waren gehouden, de gekochte en daartoe gefchikte gronden binnen acht jaren te bedijken , na vooraf de plans dier bedijking ter goedkeuring aan het Departement van Binnenlandfche Zaken te hebben ingezonden, en onder verpligting om zich te onderwerpen aan alle verordeningen, welke ten opzigte van het bedijken toen reeds beftonden of nog gemaakt mogten worden. Zij moesten de duinen op de dominiale gronden door helmplanting onderhouden. De Staat ot het Domein behield aan zich het regt van overpad voor wagens, paarden of voetgangers, naar de door aanflib te verkrijgene gronden buiten de limiet van het verkochte, zonder eenig bezwaar of onderhoud voor den Staat; alsmede eene vrije vaart op de daar te ftellene kanalen, zonder eenige betaling van onderhoud, of tollen van vaarten, bruggen of fluizen. Inzonderheid waren er bij het koopcontract bepalingen gemaakt omtrent den van oudsher beftaanden postrid naar het Eijerlandshuis en de gemeenfchap met de postfchuit van Vlieland, als ook den bijftand, zoo aan den postiljon als aan de fchippers te verleenen.
Nadat op dezen voet de overdragt gefchied was, rigtedcn de Heeren koopers, met andere geasfocieerden, eene Maatfchappij op onder den naam van Societeit van Eigendom van Eijerland; en, onder het onmiddellijk beheer der drie eerstgenoemde Heeren, als deskundigen,' voorts ook geadfisteerd door een viertal deelgenooten, werd nu dadelijk het plan van bedijking ontworpen. Dezelve werd in den ongeloofelijk korten tijd van nog geene twintig weken, van half April tot in het begin van September, geheel voor eigene rekening, met ongeveer 1500 perfonen volbragt, en eene oppervlakte van 3163 bunders bevend zich door eenen (echter niet al te hechten) dijk van 11,122' ellen lengte tegen overftrooming der zee beveiligd. (*)
(*) De dijk, hoezeer genoegzamen inhoud hebbende, is op verfcheidene plaatfen uit te veel maal- of welzand zamengefteld, liggende de grond, als met den kruiwagen zamengekruid zijnde, tevens zeer los op elkander; zoodat ook de vloed van den 17 Februarij 1836, zijnde 1.90 el + volzee geweest, eenen aanmerkelijken uitflag aan denzelven veroorzaakt heeft, vooral in de 5de en 6de lijn. De vloed van 4 en 5 Februarij 1825, vóór de bedijking voorgevallen, liep nog meer dan een derde el hooger dan die des volgenden jaars, hebbende hij hier eene hoogte van 2.25 el boven volzee bereikt.
De binnenzijde van den dijk, met een talus van ftechts 1 op 2, is te fteil, om op eene voldoende wijze te begroeijen en de noodige vastheid te bekomen; zoodat deze helling, bij de minfte roering door de fchapen, los wordt, bij droogte en vorst verftuift en bij regen wegfpoelt, zich in breede blinkende vlammen aan den teen van den dijk verplaatfende.
Tusfchen de Kilsluis en den Ruigendijk, alwaar het kanaal op denzelfden inhoud aangefloken werd, doch de dijk ligter was, heeft men den overigen grond , ofschoon de profielen van aanleg dezelfde bleven, hier en daar willekeurig opgekrooijen, waardoor de dijk hier minder fraai is dan in de drie eerfte lijnen, hebbende hij een golvend aanzien. Ook bragt deze verhooging, zonder verbreeding van den grond flag, eene nog fteilere helling te weeg, zoodat deze fchijnbare verbetering niet alleen mindere fraaiheid, maar tevens mindere fterkte veroorzaakt heeft.
Met een gelijk oogmerk heeft men ook op fommige plaatfen het kanaal (dat door een' barm van 8 ellen breedte van den dijk gefcheiden wordt) flechts ter halve diepte gegraven, tot groote belemmering der waterlozing, aan welke het Eijerland zulk eene dringende behoefte heeft; terwijl voorts dit anderzins breede kanaal, door ondiepten en infpoeling van gulzand uit de kreken, als ook door het gedurig inftorten der wallen, zelfs voor aken geheel onbevaarbaar geworden is.
Ten gevolge van dezen zandigen ondergrond heeft er ook, in Januarij dezes jaars, eene verzinking dor oeverwerken bij het ftortebed van de Roggesluis plaats gevonden, hetwelk men met zinkwerk heeft moeten herftellen.
Deze dijk, aan Wolther duin begonnen, ftrekt zich van daar, in tien regte lijnen, tot den Ruigendijk uit. De lengte, dier lijnen is zeer verfchillend, zijnde de eerfte 1608 en de 9de Hechts 285 ellen lang; de hoogte des dijks verfchilt van 3.25 tot 3.75 boven volzee.
In den dijk heeft men twee fteenen duikerfluizen gelegd van gelijken inhoud, offchoon de noordelijkfle, alwaar de dijk zwaarder is, meerdere lengte heeft; beide zijn twee ellen hoog en breed. De bodem of dorpel der Roggefluis ligt 2.37 el — volzee, of 2.87 — terrein. Van deze fluis, welke het eerst ftroomde, en daartoe eene veel betere ligging heeft dan die der Hoogezandskil, werd de dam in September door den Directeur van Landbouw doorgeftoken en het water afgelaten.
Aan de binnenzijde van den dijk is, gelijktijdig met het leggen van denzelven, een kanaal gegraven van 20 ellen e: terrein breed, 2 el — terrein en 12 el in den bodem. Uit dit kanaal (eenige kreken uitgezonderd)
werd de grond, tot den dijk benoodigd, verkregen en met kruiwagens aangevoerd.
De binnen den dijk gebragte oppervlakte van Etjerland is een vrij effen terrein, gemiddeld 0.50 ellen + volzee, uitgezonderd eenige onbegroesde zandvlakten, waarvan die bij Zanddijkshuis de grootfte is. Deze zandvlakten zijn , van den Ruigendijk afkomende, Lammerbultszand (ten westen den Mceuv/enbot); de Bolletjes (gebroken land met bollen); Koebultszand; Arm der Hoogezandskil, en Oosterduinzand (bij Zanddijkshuis.}
De voornaamfte kreken op Eij'erland, welke alle zich in het dijkskanaal ontlasten, zijn, van den Ruigendijk afkomende: Ruigendtjkszwen; Breg of Kvclderzven ; KabeljaauwsIufter ; de vijde Slufter; Hoogezandskil; Kruisbalg; Huisjeskreek of Oosterbollenzwen; Scheizwen; Rogge/loot; kleine Zy/en; groote Zwen of Woltherduinskil.
Ten gevolge van het late fpuijen der Sluizen in 1835 , heeft het binnenwater, dat vrij hoog in het kanaal ftond, de zandige, hoezeer vlak glooijende wallen van hetzelve aanmerkelijk uitgefpoeld, zoodat de oevers geheel ondermijnd en hier en daar ingekalfd zijn, waardoor her kanaal, behalve veel inwasfching van zand, eene onevenredige breedte bekomen heeft en zich met hoeken en inhammen vertoont. Ook uit den barm zijn eene menigte regehgeulen- uitgefpoeld, die vrij diep zijn, en hier en daar, met het uitgeftroomde zand der kreken, zandbanken in het kanaal gevormd hebben, door welke, gelijk wij boven vermeldden, de waterlozing niet weinig belemmerd wordt.

Deel 2

Na den zoo fnel tot (land gebragten arbeid der indijking ging men terftond over tot dien der ontginning. Nog in Augustus en September des jaars 1835 werden er, op een zestal (lukken lands, te zamen 26 1/2 bunders groot, proeven met winter - koolzaad genomen. Deze proefstukken lagen langs het kanaal, en wel het noordelijkfte derzelven op den noorderhoek van de groote zwen bij Woltherduin. Den 12den Augustus werd de eerfte akker door den Directeur van Landbouw met koolzaad bezaaid. De overige vijf Stukken lagen afgezonderd van elkander tot naar den Ruigendijk. Men droeg zorg dit koolzaad tegen het indringen van het vee door wallen te beveiligen (welke men op Texel tuinen noemt.) Hoezeer nu dit gezaaide door droogte geleden had, en later, ten gevolge van het niet tijdig afllroomen der (luizen, door het hooge binnenwater verloren ging, bragt het nog 343 mudden op; hebbende hiervan het zuidelijkfte sluk het meeste geleverd.
In dien zelfden nazomer van 1835 en den daarop gevolgden winter werd Eijerland ook door wegen, flooten en greppen ingedeeld; tot welke verdeeling men den Zanddijk als bafis aannam, en op evenwijdigcn afitand van deze regte lyn twee (trekkende wegen afgroef. De oosteüjkfte, het naast aan den nieuwen dijk gelegen en de Hoofdweg genaamd, is 14 ellen breed. Hij heeft ter wederzijde eene sloot, 5 ellen wijd, 1 _ el diep en I el in den bodem, voorts aan elke zijde een barro van 1 el en 1/2 el talud; de kruin is 11 el met eene tonrondte van 9 palm + terrein, en de weg (trekt zich van den Ruigendijk, of limietweg, in eene regte lijn, 7447 1/2 ellen uit, tot waar hij tegen de tweede dijklijn stuit. De Postweg, 1280 ellen verder westelijk, (of van as tot as 1297) is, tusfchen flooten van 2 ellen, flechts 10 ellen breed. (De oostelijke floot is later tot 5 ellen verbreed geworden.) Ook de dwarswegen zijn 10 ellen breed, tusfchen flooten van 2 ellen;
Door deze twee ftrekkende- en vier dwarswegen is Eijerland regelmatig in fectiën van 200 bunders verdeeld ; elke fectie is weder verdeeld in 10 gelijke percelen, die dus elk 20 bunders bevatten, en ieder perceel in 20 nietjes van één bunder. Deze laatfte onderdeeling is gefchied door het trekken van greppels, eene halve el wijd en diep. De bunders tusfchen den Ruigendijk en de Rogge floot zijn 312 1/2 ellen lang en 32 ellen breed, en die tusfchen de Roggesloot en Eijerlandshuis 250 lang en 40 breed.
De wei- en hooilanden bij Eijerlandshuis, reeds vroeger met flooten afgegraven, zijn in den ouden vorm gebleven. Deze inwendig zich bevallig voordoende duinkom , maar met gevaarlijke buitengronden noordwestwaarts uitloopende, en daardoor eene noodlottige ofFerbank voor de zeelieden, is uit dien hoofde reeds op de aloude zeekaarten bekend. In deze duinvallei ligt het zoogenaamde Eijerlandshuis. In den gevel van hetzelve leest men het door gebogen ankers gevormde jaartal 1650; terwijl het gebouw zelf, door aanbouw en vergrooting onder zeven daken gebragt, een kloosterachtig voorkomen heeft. In dit zomerfaizoen echter moet het, volgens daarvan gemaakt plan en teekening, in hetgeen de oostelijke kamers betreft, aanmerkelijk verfraaid worden. Binnengetreden, herinnert men zich, bij het gezigt van den ruimen keukenhaard, onwillekeurig, hoe menig ter naauwernood den dood ontkomen fchipbreukeling hier, half verkleumd en zijne verdronkene togtgenooten beweenende, zijne natte plunje, het eenige, wat hem overbleef, heeft zitten te droogen. Uit de glasramen heeft men een fchilderachtig gezigt; in den achtergrond de duinen , op welker toppen de helmplanten door den wind over het fchrate, fteeds duivende zand heen en weder geflingerd worden, terwijl naderbij het vreedzame vee, door deze hoogten befchut, of graast of ligt
te herkaauwcn; een tooneel, treffend door de tegenftelling van zee en land, van barre woestheid en vrolijk veldbedrijf, wel waardig door eenen Poot bezongen te worden.
Op den linker- of noorder-oever van de KoggeJIoot, aan eenen daartoe opzettelijk aangelegden weg, die met eene bevallige kromming van den postweg naar het dijkkanaal loopt, is de Sociëteit bezig een dorp aan te leggen , aan hetwelk men , ter eere van haren voorzitter, den naam van de Cocks-dorp gegeven heeft. Een fraai magazijn met woning, vijf pakhuizen en ruime zolders in hetzelve, dubbele woon- en werkgebouwen voor wagenmaker , fmid, bakker enz., alle geplafonneerd, twee winkels van kruidenierswaren, herbergen enz., eene houten loods met 12 huisgezinnen in dezelve, benevens andere woningen, beftaan hier reeds, en zullen fpoedig met nog andere gebouwen vermeerderd worden, zoo als eene directie-woning, eene fchool, burger- en arbeidershuizen enz. enz. Ongelukkig maar, dat op verfcheidene plaatfen in dezen aanleg zich de uitwerkfelen vertoonen van de haast, waarmede men te werk gegaan is, of van andere zwarigheden, welke men niet heeft kunnen vermijden. Er wordt namelijk geklaagd over lekkaadje, rook, het afvallen van het ftukadoorfel enz.
Behalve dit dorp had men, in 1836, ter wederzijde van den weg tusfehen Eijerlandshuis en de Cocks-dorp, twee boeren-hoffteden aangelegd, uit woning en fchuur beftaande, en hoofdzakelijk volgens Zeeuwsch model ingerigt. Het is echter gebleken, dat zij tegen de kracht der winden op Eijerland niet beftand waren; want, op den 27 October, omftreeks zes ure des avonds, (en dus nog vóór de zoo veel geweldiger orkanen van 29 November en van de Kersdagen diens jaars) werden deze nog onvolbouwde woningen beide omgeftormd en bijna geheel verbrijzeld op den grond geworpen. Doch niet alleen op de hechtheid dezer woningen, het ongenoegzame waarvan de uitkomst bewezen heeft, ook op derzelver geringe ruimte en ondoelmatige inrigting waren aanmerkingen gemaakt; doch hetgeen, bij mogelijken herbouw of aanleg van andere boerderijen, als ook voor de bewoners in het algemeen, de grootfte hindernis oplevert, is het gebrek aan zoet water. Op geheel het Eijerland levert niet een enkele, op de gewone wijs geboorde, put water, dat drinkbaar is, en in de flooten is het pekelzout. Wel is waar wordt in de duinen water gevonden , dat men gebruiken kan; doch deze duinen liggen op aanmerkelijken afftand, (tusfchen de drie- en vierduizend ellen van den nieuwen dijk) en de aanvoer veroorzaakt veel moeite en kosten. In den ftaat, waarin thans de bevolking van het Eijerland zich bevindt, moet men namelijk, dag aan dag, vijf a zes wagens, met de vereischte paarden en voerlieden, aan het werk hebben, om aanhoudend water uit de duinen aan te voeren. Men is wel op andere middelen bedacht geweest, doch tot nog toe zijn dezelve niet geflaagd. Er zijn kannen-buizen (op andere plaatfen ook fteenen halve mouwen genaamd) onder den grond gelegd, om op deze wijs het water naar de woningen en stallen te leiden; maar de afftand is te groot, en de geringfte opening in deze buizen veroorzaakt, dat er niet tegen te pompen is. Even min is het ontwerp gelukt, hetwelk men beproefd heeft, om een riool van klei in eene floot voort te leiden; wind en zonnefchijn hebben het, door droogte , doen fcheuren, en het intrappen van het vee heeft het vernield.
Verder vindt men op Eijerland, behalve de reeds vroeger beftaan hebbende gebouwen, vier provifionele ftallen, elk voor twaalf paarden, zijnde houten loodfen, met pannen gedekt, als ook eene woning voor een' zetboer, eene directie-keet, eenige houten keeten, en eene menigte met riet of ftroo gedekte keeten voor aardwerkers (zoogenaamde polderjongens) en voor boeren-arbeiders.
Eindelijk heeft de Sociëteit pok nog twee overdekte vaartuigen voor Eijerland aangekocht; het eerfte, te Obergum in de provincie Groningen nieuw getimmerd en de Eijerlander genaamd, is 151 roggelasten groot; het andere, de Texelaar, is groot 30 lasten.
In 1836 is het ontginnen der landen met meerder kracht doorgezet; terwijl ook de veeteelt, door aankoop van runderen en fchapen van Texel, zeer vergroot werd. Het ras dezer laatften is, gelijk men weet, voortreffelijk; fchurft of andere ziekten zijn onder dezelve niet bekend, waarom dan ook fchapen of lammeren, niet op Texel geboren of eenmaal van daar uitgevoerd, er niet toegelaten worden.
Van de in het voorjaar van 1836 gezaaide zomervruchten, te weten 78 bunders met zomer-koolzaad, 62 1/2 bunders zomer-garst, 15 bunders haver, 4 bunders maartegarst, 10 bunders aardappelen, 2 bunders meekrap en 2 bunders paardeboonen, in alles 173 1/2 bunders zomervruchten, is de opbrengst, ten gevolge van het zoo buitengewoon fchrale en drooge jaarfaizoen, in geenen deele winstgevend geweest. Het zomer-koolzaad heefi in alles nog geene 10 lasten opgebragt; ten gevolge der droogte was er slechts weinig aangeflagen, en vervolgens is van het nog rijp gewordene eene groote hoeveelheid uitgeftormd en in de flooten en greppels gewaaid. Bij wijze van proefneming had men ook zomer-koolzaad op verfchillende lage zandvlakten gezaaid; doch op dezen kouden, ziltigen grond ftierf het al fpoedig weg. Dat op de hoogere begroesde gronden was zeer ongelijktijdig aangeflagen, zoodat een gedeelte in het midden van October nog bloeide, terwijl andere gedeelten reeds overrijp waren. Dit tweerijpig gewas, door een nat najaar gevolgd, is oorzaak geweest, dat men zoo weinig zaad heeft ingezameld. De garst, haver en paardeboonen bleven ongemeen kort van ftroo; de opbrengst heeft flechts tot eigen verbruik voor de boeren gediend, en is daartoe zelfs op verre na niet genoegzaam geweest. Voor aardappelen was de nieuw geploegde zode niet zeer gefchikf, zoodat dit gewas witte, fpek- en waterachtige aardappelen opleverde; zij waren weinig, klein van ftuk en flechts van het hoogere land eetbaar. De kiemen der meekrap hadden, op eene lange reis uit Zeeland, en ook op Etjerland zelf door droogte en overftuivingvan zand, veel geleden. Dit laatste is, op het zoo zeer aan winden blootgeftelde Eijerland, eene verfchrikkelijke plaag, zoo wel des winters bij vorst, als bij zomerzonnefchijn; planten, die den ecnen dag een gunftig voorkomen hebben , zijn dikwerf des anderen daags tot op den wortel toe zwart geworden door het fcherpe en aanhoudend geefelende zand, hetwelk door den wind als eene fneeuwjagt in Siberië voortgezweept wordt.
Bij Maikeduin is ook eene boomkweekerij aangelegd geworden, onder zekeren Van Buhl; doch tot nog toe flaagt zij niet naar wensch, zoodat op de 30 bunders zandgronden, met grove en fijne mast, brem, eik en els bezaaid, het zaad flechts ten deele opgekomen is; de jonge elzen ftaan er, zonder eenige bewerking der gronden, in gras en wied, waardoor men zich van dit plantfoen niet veel durft beloven. — Met eene hier begonnene kalkbranderij in een veldoven heeft men ook niet kunnen volhouden, vermits men bevond, dat 3 tonnen kalk, op Eijerland gebrand, zoo veel kosteden als 5 tonnen, van elders aangevoerd.
Beter flaagde de fchapenteelt. In Julij 1836 leverde de Sociëteit 2454 vliezen wol af, welke, na op de fchapen gewasfchen te zijn, (waardoor men rekent, dat zij 30 pct. in zwaarte verliezen) netto 6794 Nederlandfche ponden wogen, hetwelk, tegen den prijs van f 1,67-5, te zamen eene opbrengst uitmaakt van f 11,379 - 95. — Ook de hooibouw viel aanmerkelijk in de hand, zoodat er met de helft van October reeds 780 voeren, a 700 Nederlandfche ponden elk, te zamen gereden waren, behalve ruim 200 voeren biezen en ruigte.
Doch , ondanks den aanvankelijk ondervonden tegenfpoed, werd ook de landbouw met ijver- doorgezet. In de maanden Julij, Augustus en September werden, alleen met winter-koolzaad , 817 bunders bezaaid; onder deze waren er 47 met witbloeijend koolzaad. Van andere granen zaaide men minder, te weten in dat jaar flechts 5 bunders tarwe, 5 bunders garst en 4 bunders rogge. De ongelijkflachtigheid van den grond levert hier weder eene vrij aanmerkelijke hindernis. Tusfchen de in 1836 met koolzaad bezaaide gedeelten, b. v., die meerendeels tusfchen den Hoofd- en den Postweg gelegen zijn, bevinden zich eene menigte onvruchtbare zandvlakten, welke bij droogte en wind eene zeer fterke zandftuiving veroorzaken; terwijl de greppels in deze zandvelden, even als de breede zandkreken, bij regens, door gebrek aan lozing, geheel digt flijmen, of ook onregelmatig breed en diep uitfpoelen, zoodat men alsdan in dit waddige maalzand niet alleen geene paarden gebruiken kan, maar ook, bij hergraving, het zand onder het werken voor zich digt ziet wellen.
Het hoogere veld van Eijerland, uit geel zand, plantenvezelen en een weinig klei beftaande, bevat eene menigte fchadelijke infekten, waaronder een, het koolzaad zeer benadeelend gebronsd fchaaldiertje met zes pooten, welk infekt de grootte van eene garstkorrel heeft. Offchoon wij hier zoo menigmaal van hoogere en lagere gronden gefproken hebben, is het terrein op Eijerland (de duinen natuurlijk uitgezonderd) vrij effen, zoodat men, bij waterpasfing, naauwelijks een half el verfchil heeft gevonden. Bijna overal is hierbij de grond ligt en zandig, zelfs in de beste gedeelten, dat is in dezulke, op welke, ter diepte van eene halve el, eene bruine, door dierlijke gelei eenigzins vette, bovenkorst gevonden wordt, gelijk tusfchen de Hoogezandskil en den Ruigendijk. Overigens beftaat de grond grootendeels uit zand, doorgroeid en gemengd met eenig humus of teelaarde en plantenvezelen, als ook eene geringe hoeveelheid klei; zoodat ook zelfs de beste gronden van het Eijerland al fpoedig door bemesting zullen moeten onderfteund worden. Behalve deze voor bebouwing vatbare ftreken, is het overige, dat 4/5 de deelen van het Eijerland uitmaakt, te zandig en dunbodemig, om de kosten der bebouwing te kunnen goedmaken, al vergadert men de mest ook op het Eijerland zelf en vermeerdert dezelve door groen bemesting en ftalvoedering. Ten minste moet zulks noodwendig nog in eene lange reeks van jaren het geval zijn. Op fommige plaatfen vindt men een grof geelachtig zand, met eenen broek- of moerachtigen bovengrond, welks taaije zode of bovenvilt eene zeer donkere kleur heeft, even alsof het derrie- of veengronden waren, uit welke bovenkorst een bruinkleurig water fijpelt. Deze foort van gronden, welke men tot hooilanden gebruikt, alzoo zij tot fchapenweide ongans zijn, liggen bij Eijerlandshuis, in de duinkom onder de Moesbergen, onder de kleine of Oosterduinen, langs den Zanddijk, en vooral bij Maikeduin. De vroegere bewoners van Eijerland staken uit deze vilt eene ligte foort van turf, welke zij als brandftof gebruikten.
Het gebrek aan waterlozing uit deze gronden veroorzaakt , dat dezelve een, althans voor de fchapen, fchadelijk grasgewas voortbrengen , waardoor deze dieren , gelijk wij zoo even zeiden, ongans worden; hoezeer anderen zulks aan het drinken van het poelwater toefchrrjven. Het is eene foort van leverziekte, waarbij zich diertjes, als kleine botjes, in de lever zetten. Deze ongezonde moergronden vindt men ook op Texel, en wel voornamelijk in de nabijheid der duinen; zijnde zij ook daar alleen gefchikt tot hooiland of tot weide voor paarden en runderen, tenzij het kome te vriezen, als wanneer er zonder nadeel ook fchapen op geweid kunnen worden.
Men fchrijft de fchraal- en dorheid van den grond op Eijerland inzonderheid aan de omftandigheid toe, dat het zoo nabij de opene zee gelegen is. Op meer verwijderde kweldergronden voert het zeewater vetter flib en klei aan, als blijvende deze langer in hetzelve hangen dan het zwaardere zand. De lage onbegroeide zandvlakten van Eijerland en de onderwallen der kreken beftaan meestal uit blaauwachtig zand met fchulpen doormengd, waarop , bij eene goede waterlozing, zeer weelderig zeekoraal (Salicornia herbacea) groeit. Op niet wel uitwaterende zandplekken groeit niets. Op enkele lage zandbollen vertoont zich, van de genoemde plant, een klein, armoedig, roodkleurig struikje.
Op de begroesde gronden vindt men, tusfchen voedzaam kweldergras , eene hooge, blaauwachtige plant met ovale loodkleurige blaadjes, zeeporfelein, in Zeeland ook varkensgras geheeten, doch meer algemeen bekend onder de eerfte benaming; de botanifche naam is Atriplex portulacoides. Ook ontmoet men geheele plekken van loodkleurigen fterkriekenden zeealfem (Artemifia maritima), welke plant meestal op het beste land en op de hooge fteile oevers van diepe kreken gevonden wordt. Dan, geene plant groeide, vóór de bedijking van het Eijerland, veelvuldiger op het Buitenveld, gelijk zij het er ook nog tegenwoordig doet, dan het limoenkruid (Statice Limonium), op Texel bekend onder den naam van fchapenoor. De bruine, lange en dikke wortels dezer plant zijn broeinesten van ongedierte; het dikke, stevige blad, van eene glinfterende kleur en van gedaante als een fchapenoor, is bitter, en wordt door geen vee gegeten. Het gewas bloeit voornamelijk in Augustus, als wanneer het met een' fraaijen blaauw- en paarskleurigen trosbloefem verfierd is.
Hoogere zandbollen van Hechts eene el boven volzee beflaan uit louter zand, waarop eenig dor gras, geelgroenachtig mos en biezen groeijen, welke droogefpichtige ruigte mede door het vee niet gegeten wordt. Deze dorre, onvruchtbare bollen vindt men veelvuldig tusfchen de Hoogezandskil en de Roggesloot. In de nollen en kleine duinen vindt men, behalve helm en mos, eenig duinriet, duinwilg, wilde dorenftruiken met gele besfentrosfen (eene foort van brem) en wilde vlier, welke planten ook hier en daar aan de groote duinen groeijen.

Deel 3

EIJERLAND.
(Vervolg en flot van bl. 562.)
Offchoon nu de ontwoekering van gronden aan de zee in het algemeen en de bedijking van Eijerland in het bijzonder als eene nutte en prijswaardige onderneming befchouwd mag worden, blijft bet voor de Sociëteit van Eijerland nog een belangrijk punt van onderzoek , of het voor haar op den duur voordeeliger zijn zoude, zich voornamelijk op den eigenlijk gezegden landbouw, dan wel op de fchapenteelt, toe te leggen.
Eijerland heeft een guur en ftormachtig klimaat , en wordt door zware regens of ook fterke droogte geplaagd; de bodem is er zandig en mager, doch brengt niettemin een edelfoortig en voedzaam gras voort, van eene eigendommelijke, voor de fchapenteelt zoozeer gunstige geaardheid, dat de Texelfche fchapen van wege hunne wol algemeen beroemd zijn; terwijl het proefondervindelijk gebleken is, dat, bij overbrenging dezer fchapen, zelfs naar naburige eilanden, deze wol al dadelijk verbastert.
Wanneer men nu al verder nagaat, dat fommige boeren op Texel, op hun beste land, 15 fchapen per bunder houden kunnen, waaronder zij, volgens hunne eigene opgaaf, ook het hooiland, tot winteronderhoud vereischt, begrijpen, en men stelt Eijerland dan, om niet te hoog te rekenen, door elkander op 10 fchapen per bunder, zoo zou, daar ieder fchaap onzuiver f6 en zuiver ruim ƒ 5 opbrengt, een vrij zeker inkomen van ƒ 50 per bunder overblijven. Op zulk ecne opbrengst mag men, bij de zoo veel onzekerder uitkomst van den landbouw, vooral op Eijerland, waar, door de hooge dagloonen, een gevolg van de duurte der levensmiddelen, en het moeijelijke der transporten over zee, de onkosten zeer groot zijn, gemiddeld niet rekenen. Waar is het, van deze opbrengst moeten interesfen en belastingen afgetrokken; doch dit maakt, bij het vergelijken der onderfcheidene wijzen van benuttiging, geen verfchil, want van bouwlanden moeten deze ongelden evenzeer afgetrokken worden als van weiland; doch men ftelle dezelve eens op ƒ 30, zoo blijft er, bij de fchapenteelt, eene reine winst van f 20 per bunder over. Voorts beftaat er voor Eijerland, zoo men het tot den landbouw wil bezigen, behalve het ongunftige klimaat en den zandigen bodem, nog het groote nadeel, dat het geen bevaarbaar kanaal heeft, hetgeen in dezen zandigen polder ook moeijelijk daar te ftellen en te onderhouden zou zijn. Ware het uitvoerbaar geweest, zoo zou het te bejammeren zijn, dat dit niet reeds bij den eerften aanleg van dijk en wegen op eenen goeden en blijvenden voet gefchied is. Ook de sluizen zijn te klein; geen vaartuig, zelfs geen floep of bootje, kan dezelve binnen, als hebbende zij flechts twee ellen dag. Ja, voor de waterlozing zelve is deze, voor eene oppervlakte ais Eijerland te geringe ruimte uiterst hinderlijk, te meer, daar de fluis der Hoogezandskil, door hare ongunftige ligging en hooge, breede voorgronden, flechts nu en dan voor eenige oogenblikken loost, en bijna zonder dienst te doen daarligt.
Deze omflandigheden vermeerderen de onkosten van transport voor alle granen of zaden, de wol der fchapen enz. Al wat men van Eijerland verzenden wil, moet per as naar de losplaats aan de Rogge floot buiten den dijk gebragt worden. Bij eene vermoedelijke verftopping van dit water, dat reeds buiten den dijk zoo merkelijk opgeflikt en ondiep- geworden is, zou de naaste losplaats aan de haven van het Oude Schild op Texel wezen. Deze plaats ligt, gemiddeld, drie uren van Eijerland verwijderd, hetwelst een lang en kostbaar landtransport veroorzaken zou. Hierbij komt, dat de zandwegen op Texel gemeenlijk in eenen flechten ftaat van onderhoud , en zoo naauw van fpoor zijn, dat twee fterke, uiteengegroeide ploegpaarden binnen hetzelve niet nevens elkander kunnen loopen. Het fpoor fchijnt ook eeniglijk voor het ligte Texelfche ras van paardjes ingerigt te zijn. Deze dieren zijn nimmer anders dan mager, want des zomers wordt hun, door het zware rijden over den moeijelijken weg, het vleesch van de ribben gehouden, en de Texelfche boeren ftaan niet in den naam van des winters hunne paarden te overvoeren. Dezelfde bezwaren als de uitvoer heeft natuurlijk de invoer, en deze is zeer aanzienlijk. Hout, steen, turf, zelfs een deel van het benoodigde hooi, moet van buiten aangevoerd worden; want het op Eijerland gewonnen hooi kunnen de paarden, voor welke het te branderig is, niet gebruiken. Al deze transporten kosten nu reeds, op de zware zandwegen van Eijerland zelf, zeer veel aan menfehen, paarden en wagens. Het zou dus voor dezen polder eene zeer wenfchelijke zaak zijn, dat de Rogge floot, binnensdijks, verlengd en verdiept wierd, en wel tusfehen de twee ftrekkende wegen tot aan Kwclderbeck. Hierdoor zou men niet alleen den binnenlandfchen vervoer veel zuiniger en gemakkelijker maken, maar ook de waterlozing aanmerkelijk verbeteren. Vervolgens zou men, aan de Roggesloot eene sluis moeten leggen, 5 a 6 ellen breed en van boven open, door welke tjalk- en kaagfchepen, als ook visfchersschuiten, naar binnen zouden kunnen varen. Hierdoor zou ook de Cocks-dorp , hetwelk alsdan eene veilige lig- en fchuilplaats voor kleine vaartuigen zou opleveren, niet weinig verlevendigd worden.
Ook buitenwaarts Zqu men de Roggesloot, hoezeer, gelijk wij boven zeiden, aldaar, ten gevolge van derzelver afdamming, merkelijk opgedroogd zijnde, door ten zuiden der nog beftaande geul een flrijkdam te leggen, om de eb op te vangen, even gemakkelijk tot eene bevaarbare diepte kunnen brengen en daarop houden, als zulks, op eene grootere fchaal, het geval is met de haven van het Nieuwe Diep; welke belangrijke haven, door dit middel diep gehouden wordt. Oorzaak en uitwerking zijn aldaar, als een navolgingwaardig voorbeeld, voorhanden.
Dit eenmaal bewerkftelligd zijnde, zou men aan de Roggefloot en verder naar binnen ook mestfpeciën kunnen aanvoeren; iets, dat in den tegenwoordigen toeftand van het Eijerland geheel ondoenlijk zou zijn, wegens de groote daaraan verbondene kosten; terwijl ondertusschen mest eene der eerfte behoeften is, zal de cultuur op Eijerland immer gelukken.
Met zich, daarentegen, tot de fchapenteelt te bepalen, zou menslechts een twintigfte gedeelte van het tegenwoordige perfoneel behoeven; bij het maaijen en hooijen een weinig meer, doch in den winter ook weder minder. Het getal der huisgezinnen hierdoor verminderende, wordt de brandftof, welke het ftrand oplevert, voor hen genoegzaam; men behoeft geene uitgaven te doen tot het daartrellen en onderhouden van eene haven; men kan, in het best van den zomer, de lammeren, welke men over heeft, als ook de wol, naar het Oude Schild brengen; alle kosten tot den aanleg van kanalen, waterlozingen en affchuttingen van bezaaide landen, worden zoo goed als overbodig; geen vreemd hooi en haver behoeft bij fchepen vol aangevoerd te worden; de weinig werkende paarden behelpen zich, bij de fchapenboeren, des winters, in de duinen; geene zoo groote kosten van beduur, geen fmid, geen wagenmaker enz. worden vereischt; men kan in de geringe behoeften der bewoners door de ambachtslieden van Texel geholpen worden; er behoeven geene twee eigene fchepen voor Eijerland gehouden te worden. Men keere tot de opbrengst van het fchapenhoeden, het konijnenvangen en het eijerenzoeken terug, en men zal zich, met winst, zonder gevaar of moeite, als in de gelukkige leefwijze der vrome Aartsvaders verplaatst zien; men zal eene zee van moeijelijkheden, een omflagtig beduur, omzetting van geld zonder werkelijk voordeel voorkomen; het land, zoo gefchikt voor de fchapenfokkerij, als er geen plekje gronds in Nederland is, zal in deszelfs kracht en waarde blijven; terwijl daarentegen voor de cultuur de grond, gelijk proefondervindelijk blijkt, te ligt is, fpoedig uitgeput wordt, en overmatige kosten vereischt, zonder dat, voor granen en zaad, op de openbare markten, bij wedijvering met andere plaatfen, een penning meer te bedingen is, omdat zij van het Eijerland voortkomen, iets dat juist en uitfluitend, met de in Frankrjk zoo gezochte Texelfche wol, het omgekeerde geval is. Ook zijn de Texelfche lammeren altoos duurder op de Hollandfche markten, dan die uit andere provinciën.
Dan, laat ons, over de fchapenteelt fprekende, ter bevestiging nog met een paar woorden aanftippen, hoe voordeelig dezelve voor Texel zijn moet.
De Texelfche boer, die goed en ruim leeft en zeer gastvrij is, is traag van aard, en doet bijna nimmer eenig kneuterwerk, anders dan voor tijdverdrijf. Het land wordt, op Texel, in koop dikwerf tot 4 a 500 guldens per bunder betaald; tegenwoordig zijn de prijzen zelfs hooger. De opbrengst der inwoners aan rijks- en plaatfelijke belastingen is niet gering; zij gaan goed gekleed, eten wat hun lust, en ontzien de herberg niet; doch zelden ziet men op Texel den boer, of iemand van zijnentwege, in het veld. Gods weér en wind waait over Gods akker, en het fchaapje zoekt voor zich en zijnen meester een tijdelijk beflaan. In den zomer befteedt de boer het maaijen en hooijen, per voer of wagenvracht, uit aan de hier veelvuldig komende bovenlanders. Alles gaat er wel; men leeft vrolijk , vreedzaam en onbezorgd; vechtpartijen, bankeroeten en diefftallen zijn op Texel uiterst zeldzaam. Men heeft er zijn dagelijksch brood, wel geen' rykdom,- maar ook geene drukkende armoede; en, zonder veel beweging of omflag, zit het gezonde huisgezin genoegelijk en blijde tusfchen hun wollig vee ter neder, hetwelk de gezellige hond fomwijlen helpt bewaken. .
Ziehier eenige bijzonderheden betrekkelijk den ftaat en de opbrengften der fchapenhoederij op Texel.
Om ons niet tot den hoogen ftand der prijzen, voor welke tegenwoordig het land verkocht wordt, te bepalen , gaan wij eenige jaren terug. Toen werd, op Texel, het land voor f 250 tot 350 per bunder verkocht; welke prijs, naar gelange van de deugdzaamheid des gronds of van deszelfs ligging nabij of ver van de dorpen, grootelijks verfchilde, ftijgende dezelve wel eens tot f500.
De belastingen, zoo verponding als dijkslasten, bedragen 7 a 8 gulden per bunder.
Voor maaijen en hooijen betaalt men gemiddeld 7 1/2 tot 83 gulden per bunder; ook wel f 1- 30 & f 1- 40 per voer.
Op best land houdt men des zomers 18 en des winters 14 fchapen; doch op middelmatig land rekent men, 10 fchapen per bunder te kunnen weiden, wel te weten na aftrek der bunders hooiland en der naweide.
Men rekent wel voorzien te zijn, wanneer men voor vijf fchapen een wagen hooi heeft, berekend op 750 Nederl. ponden; ook is men zeer goed tevreden, wanneer men 5 of 6 zulke voeren hooi per bunder heeft kunnen inoogften. (Eenc berekening van opbrengst en uitgaaf zullen wij zoo ftraks laten volgen.)
Men begroot liet getal fchapen, op Texel en Eijerland, op 31,000 ftuks, van welke jaarlijks 12,000 lammeren naar de zuidelijker deelen van Holland worden uitgevoerd, als negen tienden naar Leiden en een tiende naar Noordholland; de tegenwoordige prijs is gemiddeld f 2-60.
De uitvoer van oude fchapen, te weten lamfchapen van de vierde en vijfde dragt, of dezulken, die gebreken aan de tanden enz. bekomen, welke men hier oude mokken noemt, bedraagt een getal van 6000, waarvan drie vierde deelen naar Leiden en een vierde naar Noordholland gaan. Men delt de gemiddelde waarde eener mok gelijk aan die van twee lammeren; doch tegenwoordig gelden zij niet meer dan ƒ 4 -: De levering dezer fchapen gefchiedt van 1° Augustus tot 15 September.
De vacht wol rekent men op 2 _ Nederl. ponden, dat is, fchoon gewasfchen; wordende het verlies in zwaarte , door de wasfching te weeg gebragt, op 28 & 30 pct. gerekend. Men pleegt die wasfching, door het fchaap in eene groote tobbe te plaatfen en geheel fchoon te maken. De tijd daartoe is van het begin tot de helft van Junij.
De tegenwoordige prijs van de vette wol is ƒ 1- 10 , en die der fchoone f 1- 65.
Men betaalt voor het wasschen, op eigen kost, een stuiver per fchaap, en evenveel voor het fcheren.
Van St. Willebrord (7 Nov.) tot kersmis laat men den ram bij de fchapen, die vervolgens 22 weken dragen.
De uitvoer der lammeren, van welke de rammen niet gefneden of afgebonden worden, offchoon anders, tot het eerfte, de tijd van acht dagen na de geboorte het gefchiktfte is, heeft plaats op drie vcrfchillende tijdstippen, als de eerfte verzending der oudfte lammeren op den 16, de tweede op den 23, en de laatfte op den 31 Mei.
Het melken der fchapen gefchiedt door daglooners, voor een derde van de opbrengst der kaas, welke onder den naam van Texelfche kaas algemeen bekend is, en zich door hare groene kleur onderfcheidt. De prijs de eer kaas is gemiddeld f 17 a f 18 de honderd Nederl. ponden, en men rekent, dat een fchaap aan kaas f 1- 50 opbrengen kan. De beste tijd, om kaas te maken, is na den eerften Junij.
Haakfchoon weegt een goed Texelsch fchaap 30 Nederl. ponden ; de prijs per pond is ƒ : - 25.
Gemiddeld rekent men de zuivere opbrengst der fchapen , na aftrek der kosten , op ƒ 5 per jaar ; doch dit is wat hoog berekend. De volgende balans van uitgaven en inkom ften, op eene Tcxelfche boerderij van 30 bunders best land, zal de waarheid meer nabij komen:

Uitgaaf.
Inkoop a ƒ 450. De interest hiervan a ƒ 5 pet. bedraagt / 675.
Belastingen a ƒ 7-50 ....... f 225.
10 Bunders hooiland, het maaijen en hooijen a f 80.
Wasfchen en fcheren van 285 fchapen, a 10 c. f 28-50
5 Pet. verlies (na aftrek der huiden.) . . f 41-50,
Verdere uitgaaf op deze boerderij. . . . f 15
----------------
ƒ 1200

Inkomst.
286 Vliezen wol a 7 1/2 Nederl. ponden, fchoon a ƒ 1 -54 / 1097- 25.
200 Lammeren, a ƒ 2 - 50. . . f 500.
60 Schapen, gemiddelde verkoop f 300.
500 a 600 Nederl. ponden kaas . f 102-75.
----------------
ƒ 2000.

Zuiver revenu ƒ 800. makende ruim 26 gulden per bunder; eene opbrengst, waarop men hier, gemiddeld, als zuiver gewin van een bunder bouwland, na aftrek der lasten en kosten, niet mag rekenen.
Op den eerften Februarij 1837 waren er op Eijerland ruim 1100 bunders geploegd; zijnde het overige der oppervlakte, de groote zandvlakten, als ook kreken en verder water natuurlijk niet gerekend, voor fchaapsweide in den oorfpronkelijken toeftand gebleven. Op dit gedeelte worden ongeveer 5000 fchapen geweid. Het rundvee beftond uit 38 melkkoeijen, 26 vaarzen en één ftier. De paarden waren 93 in getal. Dit laatfte vee kwam in onderhoud vrij hoog te ftaan, daar men hooi, ftroo, haver en boonen van elders voor hetzelve heeft moeten aanvoeren.
Over het algemeen zijn de uitgaven over alle posten der werkzaamheden op Eijerland ongemeen hoog, en de inkomften, naar evenredigheid , gering.
Eijerlandshuis heeft over 1836, plus minus,/800 meer gekost dan het opgebragt heeft.
De runderen, waarvan men zich ontdaan heeft, zijn in het najaar voor minder geld verkocht, dan zij in het voorjaar aan koopprijs gekost hadden.
De paarden hebben flechts een vijfde van den inkoopsprijs opgebragt.
Zelfs de fchapen hebben meer aan voeder gekost, dan dezelve opgebragt hebben.
De gemeste varkens hebben, het Nederl. pond, meer dan een halven gulden gekost, en zijn tegen ƒ: - 24 verkocht. Terwijl wij de ongunftige uitkomsten van het graan- en zaadgewas hier boven gemeld hebben.
Doch, hoe ongunftig de tegenwoordige flaat van Eijerland ons ook moge voorgekomen zijn, (en men moet erkennen, dat dit meestal het geval is bij alle eerfle ontginningen , behalve daar, waar, gelijk in de boschlanden van Amerika, de grond door eene dikke laag teelaarde voor langen tijd van overvloedige groeikracht voorzien is) zoo wenfehen wij niettemin van harte, dat de ondernemers der bedijking en ontginning van hetzelve, bij eindelijke uitkomst, in hunne belangrijke onderneming naar wensch mogen flagen. Wij wenfehen zulks te meer, daar deze hunne belangen tegen geehe andere belangen ftrijden, maar zoo wel voor dea Staat in het algemeen, als voor het eiland Texel in het bijzonder, van het hoogfte gewigt zyn.


Terug naar de vorige bladzij