Previous Home Next

06


Een belangrijke tak van nijverheid op de met gras begroeide landen waren de blekerijen. Met name in Kennemerland waren er veel gevestigd vooral rond de stad Haarlem. Door het bleekproces, kreeg het grauw geweven linnen en gesponnen garen, een extra zuiver witte kleur. Vooral de gronden tegen het duin gelegen waren er uitermate geschikt voor. De bleekvelden waren als weilanden met gietsloten doorsneden. Daar vloeide het heldere kwelwater door uit het duin waar het linnen en garen mee werd bewerkt en besproeid. Een belangrijk onderdeel in het bleekproces. Een extra impuls kregen de locale blekerijen toen begin 17de eeuw zich veel Vlaamse en Brabantse blekers zich hier vestigden. Door oorlogsgeweld en geloofsvervolgingen in de Zuidelijke Nederlanden, waren velen van hen na 1585 naar de regio Haarlem uitgeweken. De grootste concentratie linnen- of garenblekerijen rond Haarlem vond men in Bloemendaal, Overveen, Heemstede, Bennebroek en Santpoort. Het was seizoenarbeid dat duurde van maart tot oktober voor zowel mannen als vrouwen. Onder de naam van 'Haarlemmer Bleek' kreeg het bekendheid tot ver over de grenzen.
Veel blekers kwamen uit Brabant of Westfalen en verbleven de hele zomer op de blekerij.
Het blekenproces speelde zich af zowel buiten op de bleekvelden als binnen de bedrijfsgebouwen. Het linnen- of garen behandelde men met karnemelk, zeep, blauwsel en loog. Vervolgens werd het buiten op de grasrijke velden besproeid met helder kwelwater uit de duinen. Een van de laatste behandelingen was het zogeheten 'blauwen' met blauwsel. Hierdoor kreeg het linnen of garen nog een extra witte kleur. Daarna werd het op het hoger gelegen duin gedroogd en ging het zuiver witte linnen of garen tenslotte verpakt weer terug naar de opdrachtgever.
Veel van het zogenaamde Haarlemse garen werd geïmporteerd uit Midden Europa. Na gebleekt te zijn exporteerde met het garen - of geweven linnen onder andere naar Engeland, Frankrijk en Spanje.
De karnemelk die in het bleekproces werd gebruikt was afkomstig van de locale boeren in Kennemerland. De boerderijen uit Vogelenzang leverden onder andere veel karnemelk aan de blekers. Gedurende de 17de en 18de eeuw hebben de gezamenlijke blekerijen per seizoen zo'n 3,5 tot 4,5 miljoen liter hebben gebruikt.
Begin 19de eeuw raakte de blekerijen in verval, vooral door de komst van chemische bleekmiddelen en concurrentie uit het buitenland. De blekerijen die het hooft boven water konden houden evolueerden tot wasserijen. Veel van de niet meer gebruikte bleekvelden werden gekocht door landgoedeigenaren. Een aantal blekers, die de bui zagen aankomen, schakelden tijdig over op het kweken van bloembollen. Achteraf een gat in de markt.

De locaties, waar de blekerijen gevestigd waren, veranderden met de jaren niet alleen van eigenaar maar soms ook van bestemming. Zo was in de 17de en 18de eeuw in Heemstede aan de Glipperweg de blekerij Bleeklust gevestigd. Een van de meerdere blekerijen gelegen in het buurtschap De Prinsenbuurt in de 17de eeuw. Een eeuw later was de naam De Glip daar in zwang gekomen. Van 1630 tot 1811 zou Bleeklust als blekerij fungeren waarna het bleken wordt gestopt. De Amsterdamse koopman Carel H. Asschen veranderde Bleeklust in een riante hofstede. Aanwezig zijn dan een riant herenhuis, bijgebouwen en omliggende tuin. Bovendien wijzigde hij de naam zeer toepasselijk van Bleeklust in Bleekrust. In 1836 werd het de hofstede De Gliphoeve genoemd en zou ook bij volgende eigenaren zo blijven heten. Tot nu aan toe, ligt nog steeds aan de Glipperweg het kleine buiten De Gliphoeve verscholen tussen het lommer van Heemstede en Bennebroek. Een voorbeeld dat bij meerdere blekerijen het geval zou zijn in Kennemerland.


Terug naar de vorige bladzij